1.
Te korte liniaal |
|
|
Je wilt lijnstuk AB tekenen,
maar je liniaal is te kort....
Teken en verleng lijnen BH en BI die redelijk dicht langs
A lopen.
Teken PI door A en PC en PD willekeurig.
F en G zijn de snijpunten van AE en AD met PC.
HF en IG snijden elkaar in een punt dat ook op AB ligt, en
hopelijk wél dicht genoeg bij A en B.
En anders doen we 't gewoon nóg een keer...
|
|
|
|
|
2. Watt |
|
|
A en B zijn
twee vaste punten.
M is het midden van CD.
Als punt C om A draait, dan beschrijft M op het deel van
zijn baan tussen A en B ongeveer een rechte lijn. |
|
|
|
|
|
3. Roberts |
|
|
A en B zijn
vaste punten.
AB = 2 • CD
CP = DP
Als punt C om A draait beschrijft punt P ongeveer een
rechte lijn. |
|
|
|
4.
Chebyshev |
|
|
A en B zijn
vaste punten.
AD = BC = 2,5 • CD
AB = 2 • CD
P is het midden van CD.
Als D een cirkel om A beschrijft dan doorloopt P een bijna
rechte lijn. |
|
|
|
|
5. Peaucellier |
|
|
Dit was het eerste apparaat dat over
zijn gehele tekenbereik een exact rechte lijn produceerde.
Ontdekt in 1867.
Dit apparaat zet cirkelbeweging om in rechtlijnige beweging.
A en M zijn vaste punten. AD = AC, MA = MB
Verder is BDPC een ruit (alle zijden even lang)
Als wieltje B nu over de cirkel rolt (ofwel als MB rond M gedraaid
wordt; de cirkel zelf is niet nodig), dan beschrijft punt P een
exacte rechte lijn.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|