|
||||||
Een kansparadox..... Of toch niet? | ||||||
Je hebt net twee dobbelstenen gegooid,
en je moet de kans inschatten dat de som van beide ogenaantallen 7 is. Makkie: dat is 1/6, immers (1,6)(2,5)(3,4)(4,3)(5,2)(6,1) is zes van de 36 mogelijkheden, dus 6/36 = 1/6 kans. 7 heeft de grootste kans om gegooid te worden als som van ogen van twee dobbelstenen. De ziener hieronder in Asterix & de Ziener heeft kennelijk niet goed opgelet op de middelbare school..... |
||||||
|
||||||
Hij probeert zich nog te redden met een stukje logica, maar ja 't zal
bij deze Romeinen wel niet baten.... Terug naar ons probleem; de kans op som 7 uitrekenen dat kan bijna iedereen, dat is het probleem niet. Maar..... Nu zegt een omstander dat er minstens één van beiden een zes is! Hoe groot is nú de kans dat de som 7 is? Makkie: nu zijn de mogelijkheden nog
(1,6)(2,6)(3,6)(4,6)(5,6)(6,6)(6,5)(6,4)(6,3)(6,2)(6,1) |
||||||
Met de voorwaardelijke-kans
klopt het toch echt: gebeurtenis A = de som is zeven gebeurtenis B = minstens één is 6 P(A EN B) = 2/36 P(B) = 11/36 P(A\B) = 2/36 /11/36 = 2/11 |
|
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |