|
|||||||||||||
Maar Euclides accepteerde
natuurlijk zo'n eenvoudig "bewijs" niet. Het moest netter, formeler en
preciezer. Dat was niet iedereen met hem eens natuurlijk. Sommigen dachten "wat een gekkigheid, waar is dat nou in vredesnaam voor nodig?" Commentator Proclus schreef: |
|||||||||||||
|
|||||||||||||
Maar Euclides trok zich daar niets van aan
natuurlijk. Propositie 5 van de elementen bewijst dat de basishoeken van een gelijkbenige driehoek gelijk zijn. Daarvoor gebruikte hij een soort brugachtige figuur, en deze propositie heet daarom ook de pons asinorum (brug van de dommen; domme mensen zouden dit niet snappen en deze "brug" niet over kunnen steken om het beloofde land van de rest van de proposities binnen te treden). |
|||||||||||||
Propositie
16 laat zien dat de buitenhoek van een driehoek
groter is dan beide inwendige hoeken ertegen over. In de figuur hiernaast betekent dat, dat δ groter is dan α en ook groter dan β. Dit was de eerste ongelijkheid die in de Elementen voorkwam. |
|||||||||||||
Propositie
19 zegt dat tegenover de grotere hoek
ook de grotere zijde ligt. In de figuur hiernaast betekent
dat, dat als
β >
α
dat dan ook AC > BC dus a > b Ga uit van β > α. Euclides beschouwde nu alle drie de mogelijkheden: 1. Stel b = a Dan is de driehoek gelijkbenig, en propositie 16 zegt dat de basishoeken gelijk zijn. Dat is in tegenspraak met β > α dus kan niet gelden b = a. 2. Stel dat b < a. Als AC < BC dan kunnen we punt D op CB vinden zodat CD = b Dan geldt: |
|
||||||||||||
|
|
||||||||||||
Maar dat is in tegenspraak
met
β >
α
dus kan niet gelden b < a 3. Aangezien beide vorige gevallen onmogelijk zijn, blijft als enige mogelijkheid over dat b > a |
|||||||||||||
Propositie 20 is dan eindelijk de driehoeksongelijkheid. Die zegt dat twee willekeurige zijden van een driehoek samen altijd langer zijn dan de derde zijde. Ofwel: b + c > a | |||||||||||||
|
|||||||||||||
Verleng in driehoek ABC
zijde BC naar D zodat BD = AB = c Dan is CD = CB + BD = a + c ∠CAD > ∠BAD (want het geheel is groter dan het deel) ∠BAD = ∠BDA = ∠CDA In driehoek ADC is dus ∠CAD > ∠CDA Maar tegenover de grotere hoek ligt ook de grotere zijde (propositie 19) Dus is CD > AC ofwel a + c > b En daarmee is de driehoeksongelijkheid bewezen. |
|||||||||||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |