Neem twee lijnstukken AB en CD
die evenwijdig en even lang zijn. Teken vierhoek ABCD en daarin diagonaal BC. Dan is ∠ABC = ∠DCB (Z-hoeken) Verder is CD = AB en CB = CB Dus zijn de driehoeken ABC en DCB congruent (ZHZ) |
|
Dan zijn de andere hoeken ook
gelijk, zoals in de figuur hiernaast met gelijke kleuren is aangegeven. ∠ECD = ∠BDC omdat de drie kleuren samen 180º zijn (hoekensom driehoek en gestrekte hoek bij C). Maar dan zijn ∠ECD en ∠BDC ook Z-hoeken, dus zijn de lijnen AC en BD evenwijdig. Volgens de congruentie waren ze ook al even lang. |
|