De oppervlakte van een bol.
Archimedes bewees dat de oppervlakte van een bol gelijk is aan die van de cilindermantel van de cilinder die er precies omheen past (zie hiernaast).

Hoe deed hij dat?

Kies een willekeurig horizontaal strookje oppervlakte van de cilinder en op overeenkomstige hoogte het strookje oppervlakte van de bol dat daarbij hoort.  Als we nu kunnen bewijzen dat deze twee strookjes altijd dezelfde oppervlakte hebben, dan hebben de bol en de cilinder σσk dezelfde oppervlakte.

Als de bol straal R heeft, dan heeft de cilinder dat ook.  Neem het strookje met dikte dh, en stel dat de straal van het cirkelstrookje gelijk is aan r.
Hiernaast is de raaklijn (blauw) in A aan de bol getekend. Die staat loodrecht op MA. Als dh maar klein genoeg wordt gekozen dan is deze raaklijn ongeveer gelijk aan de lijn AB.
De driehoeken BAC en AMD zijn gelijkvormig (bewijs dat zelf maar!)
Dan geldt:  AD/MA = BC/AB  ofwel   r/R = dh/AB

Daaruit volgt  r • AB = R • dh
vermenigvuldig beiden met 2π:     2πr • AB  = 2πR • dh

Maar 2πr • AB  is de oppervlakte van het (ongeveer)  rechthoekige cirkelstrookje, en 2πR • dh is de oppervlakte van het cilinderstrookje. Conclusie:

de strookjes zijn gelijk

Maar dan is de totale oppervlakte van de bol ook gelijk aan de totale oppervlakte van de cilinder.

Q.E.D.