|
|||||
Snijden met Bollen en Kegels | |||||
|
|||||
We hebben intussen al
snijlijnen van vlakken en snijpunten van lijnen en vlakken bekeken en
berekend. Maar ook gekromde vlakken kunnen natuurlijk doorsneden worden.
Daarover gaat deze les. |
|||||
Een bol met een vlak snijden. | |||||
Als je een bol snijdt
met een (plat) vlak, dan is de doorsnede natuurlijk een cirkel. De vraag
alleen is: hoe groot is die cirkel en waar ligt het
middelpunt? Hiernaast zie je wat er aan de hand is. Natuurlijk hoeft het vlak niet zo mooi horizontaal te zijn, maar kan het ook scheef liggen, voor de figuur maakt dat niet uit. |
|||||
Het middelpunt N van
de snijcirkel kun je vinden als je je realiseert dat MN loodrecht op het
vlak V staat. Teken dus een lijn door M loodrecht op V en snij die met
V. Dat geeft N. De straal R van de snijcirkel is daarna een makkie: kijk maar naar driehoek MNR. MN is nu bekend, MP was al bekend (straal van de bol) dus met Pythagoras is eenvoudig de straal NP van de snijcirkel te berekenen. Die eerste stap (die loodrechte lijn MN) kun je uitvoeren door "meetkundig te redeneren" zoals in deze les is omschreven. Je kunt ook een "berekening met vectoren" maken zoals in deze les is omschreven. Ik zal één voorbeeld op beide manieren uitvoeren. |
|||||
|
|||||
In een kubus ABCD.EFGH met
ribben 4 is de ingeschreven bol getekend. Het vlak EHPQ (waarbij P en Q
de middens van BF en CG zijn) snijdt de bol volgens een snijcirkel. Bereken de straal van die snijcirkel. Met vectormeetkunde. Kies als oorsprong punt A, en noem het middelpunt van de snijcirkel N |
|
||||
|
|||||
Een vergelijking van EPQH is dan x + 2z = 8 | |||||
|
|||||
Invullen in de vergelijking:
2 +
λ + 2(2 + 2λ) = 8 geeft
λ = 2/5
De lengte van MN is dan 2/5 van de lengte van de richtingsvector MN is dan dus gelijk aan 2/5 • √(12 + 02 + 22) = 2/5√5 |
|||||
Met meetkundig redeneren. | |||||
In het zijaanzicht hiernaast
staat MN loodrecht op EP (immers dan staat MN loodrecht op EP en
op EH, dus op het hele vlak EHPQ Daarom is driehoek MNQ gelijkvormig met driehoek ERQ EQ = √(42 + 22) = √20 = 2√5 Dan is MN/MQ = ER/EQ dus MN/2 = 2/2√5 Dat geeft MN = 4/2√5 = 2/5√5 Hetzelfde resultaat als bij de vectormeetkunde-aanpak. De bol heeft straal R = 2, dus daarna geldt voor de straal r van de snijcirkel r2 + (2/5√5)2 = 22 dus r2 = 3,2 en r = √3,2 = 4/5√5 |
|
||||
Een lijn met een kegelmantel snijden. | |||||
In de balk hiernaast zie je een
kegel, die gesneden wordt door de lijn PD waarbij P op EF ligt zodat PE
= 3. De lijn snijdt de kegelmantel in twee punten V en W. |
|
||||
Als je die wilt tekenen is er eigenlijk maar één methode: | |||||
|
|||||
In dit geval zou dat vlak PTD
worden en dat is hetzelfde als PQDS in de figuur hiernaast. Dat vlak snijdt de grondcirkel in de punten R en S. Trek de lijnen ST (staat er al) en RT. Die liggen zowel op de kegelmantel als in vlak PQDS dus die kun je snijden met de lijn PD. Dat geeft de snijpunten V en W. (bonusvraagje voor echte doorzetters: "Bereken VW in twee decimalen nauwkeurig" ; de oplossing staat hier). |
|
||||
Het middelpunt van een bol construeren. | |||||
Om het middelpunt van een bol te vinden hangt het er nogal van af wat er precies bekend is van die bol. Twee belangrijke principes kun je bij je jacht op het middelpunt gebruiken. | |||||
principe 1. Als een vlak een bol raakt, dan ligt het middelpunt van die bol op de lijn die door het raakpunt gaat en loodrecht op dat vlak staat. Zie de figuur hiernaast. |
|
||||
Voorbeeld van principe 1 in werking. | |||||
Hiernaast zie je een regelmatige piramide T.ABCD met als grondvlak een vierkant met zijden 4 en met hoogte 6. Bereken de straal van de ingeschreven bol (dat is de bol die alle vlakken van de piramide raakt). Vanwege de symmetrie van de figuur zal de bol het grondvlak in het midden raken. Omdat de bol het grondvlak raakt zal het middelpunt liggen op een lijn vanaf het midden van het grondvlak recht omhoog naar de top T |
|
||||
Bekijk nu de verticale doorsnede
PQT hiernaast (P en Q zijn de middens van AD en BC) Ergens op TS ligt punt M, maar we weten dat de lijnen ME en MF naar de raakpunten loodrecht op de zijden moeten staan. Omdat MF = MS = r (Straal van de bol) zijn de driehoeken MSQ en MFQ congruent (rechte hoek plus twee zijden gelijk) Dus is FQ = SQ = 2 TM = 4 - MS = 4 - r TF = TQ - 2 = √20 - 2 Pythagoras in TFM: r2 + (√20 - 2)2 = (4 - r)2 r2 + 20 - 4√20 + 4 = 16 - 8r + r2 8r = 4√20 - 8 r = 0,5√20 - 1 (= 1,236...) |
|
||||
principe 2. Als je twee punten van de bol hebt, dan ligt het middelpunt van de bol in het middelloodvlak van die twee punten. Dat is logisch, immers het middelpunt heeft gelijke afstanden tot die twee punten (namelijk de straal van de bol). Een middelloodvlak is nou eenmaal de verzameling van alle punten die gelijke afstanden tot de gegeven punten hebben, dus ook het middelpunt van de bol zit daarbij. |
|
||||
Voorbeeld van principe 2 in werking. | |||||
In een kubus ABCD.EFGH met ribben
8 is M het midden van BC. Een bol gaat door de punten A, H, G en M. Construeer het middelpunt van deze bol. We hebben hier 4 punten van de bol gegeven, dus het middelpunt ligt in alle middelloodvlakken van koppels van die punten. We beginnen met de makkelijkste middelloodvlakken. Het middelloodvlak van AH is vlak EDCF en het middelloodvlak van HG is het verticale vlak dat de kubus doormidden snijdt. Zie de figuur linksonder. We weten nu dus al dat het middelpunt van de bol ergens op de snijlijn PQ van die twee middelloodvlakken ligt. |
|
||||
|
|||||
Over naar het middelloodvlak van
A en M. Dat staat loodrecht op het grondvlak. Teken daarom in het
grondvlak een lijn door het midden van AM loodrecht op AM. Zie de
middelste figuur; dat geeft SR met de afmetingen zoals aangegeven (reken
zelf maar na) Teken tenslotte in de kubus de snijlijn van dit middelloodvlak met lijn PQ. Dat geeft het gele punt in de rechterfiguur en dat is het middelpunt van de gezochte bol. |
|||||
Twee bollen met elkaar snijden. | |||||
Als je twee bollen met elkaar
snijdt krijg je een snijcirkel. De straal daarvan kun je het best berekenen door de middelpunten van de bollen met elkaar te verbinden, en dan het vlak dat loodrecht op die verbindingslijn staat en waar de snijcirkel in ligt te bekijken. |
|||||
|
|||||
Je krijgt dan een driehoek MNS
met als zijden de straal R van de ene bol, de straal r van de
andere bol en de afstand d tussen de middelpunten van beide
bollen. De straal van de snijcirkel is dan de hoogte h van deze driehoek. Dat moet lukken.....cosinusregel bijvoorbeeld...... Toch maar een voorbeeldje Twee bollen met stralen 4 en 6 hebben afstand tussen hun middelpunten 8. Bereken de straal van de snijcirkel. R = 6 en r = 4 en d = 8 geeft in de driehoek 42 = 62 + 82 - 2 • 6 • 8 • cos(∠SMN) -84 = -96cos(∠SMN) cos(∠SMN) = 7/8 Dan is sin(∠SMN) = √(1 - cos2(∠SMN)) = √(1 - 49/64) = 1/8√15 sin(∠SMN) = h/8 dus h = 8 • 1/8√15 = √15 en dat is de straal van de snijcirkel. |
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |