|
|||||
Drie speciale driehoeken. | |||||
In de afgelopen
lessen heb je intussen al aardig veel geleerd over het berekenen van
lengtes en hoeken in driehoeken (en daarmee ook in andere figuren).
Helaas kreeg je daarbij vaak afgeronde antwoorden, vooral door het
gebruik van sinus, cosinus en tangens. Brr..... lelijk.....! Dat is in deze les afgelopen! Er zijn drie speciale driehoeken waarvan de hoeken en lengtes exact te berekenen zijn, en die komen deze les aan de orde. Kortom: doe de rekenmachine maar weg, we gaan lekker alles weer exact berekenen. Het gaat hier om de volgende drie driehoeken. |
|||||
60 - 60 - 60 | |||||
Een driehoek met alle
hoeken 60º heet een gelijkzijdige driehoek. Alle zijden zijn even lang. Veel meer valt er eigenlijk niet over te vertellen. |
|
||||
45 - 45 - 90 | |||||
Dat heet ook wel een
gelijkbenige rechthoekige driehoek. Je geo-driehoek is er
een mooi voorbeeld van. Als je de rechthoekszijden lengte x geeft, dan geldt voor de schuine zijde s: s2 = x2 + x2 s2 = 2x2 s = √(2x2) = x√2 Kortom: de zijden hebben verhouding 1 - 1 - √2 |
|
||||
30 - 60 - 90 | |||||
Dit is eigenlijk de
helft van een gelijkzijdige driehoek (teken hem er maar onder gespiegeld
tegenaan en je hebt een gelijkzijdige driehoek). Dat betekent dat
de schuine zijde dubbel zo groot is als die ene rechthoekszijde. Noem de kleinste rechthoekszijde x, dan is de schuine zijde dus 2x. Noem de andere rechthoekszijde r, dan geeft Pythagoras: x2 + r2 = (2x)2 x2 + r2 = 4x2 r2 = 3x2 r = √(3x2) = x√3 Kortom: de zijden hebben verhouding 1 - 2 - √3 |
|
||||
Met deze verhoudingen
kun je dus nu de zijden altijd exact geven, dus hoef je niet af te
ronden! Misschien is het wel handig als je nog even deze les over het vereenvoudigen van wortels bekijkt. Voorbeeld. |
|||||
Bereken de oppervlakte van de driehoek hiernaast. Geef je antwoord
exact (dus niet afgerond) |
|
||||
Door de hoogtelijn hiernaast te
tekenen zie je dat je te maken hebt met twee driehoeken die hierboven
staan beschreven. Dat betekent dat de rode zijden de lengtes hebben zoals is aangegeven. De oppervlakte is dan 0,5 • (1 + √3) • √3 Dat is dus gelijk aan 0,5√3 + 1,5 |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |