Postulaten (P) |
1. |
Je kunt tussen twee punten een
rechte lijn tekenen |
2. |
Je kunt een eindig lijnstuk
verlengen tot een oneindig lange lijn. |
3. |
Je kunt een cirkel met een
bepaald middelpunt en een bepaalde straal
tekenen. |
4. |
Alle rechte hoeken zijn gelijk
aan elkaar. |
5. |
Als een rechte lijn twee andere
rechte lijnen snijdt, en de binnenhoeken aan
dezelfde kant zijn samen minder dan twee rechte
hoeken, dan zullen die twee lijnen, als je ze
doortrekt, elkaar snijden aan die kant. |
|
|
Logisch (L) |
1. |
Dingen die
gelijk zijn aan hetzelfde zijn ook gelijk aan
elkaar |
2. |
Als gelijken bij
gelijken worden opgeteld zijn de totalen gelijk. |
3. |
Als gelijken van
gelijken worden afgetrokken zijn de
overblijfsels gelijk. |
4. |
Dingen die
samenvallen met elkaar zijn gelijk aan elkaar |
5. |
Het geheel is
groter dan een deel. |
|
|