|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Friedman toets. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Friedman toets kun
je gebruiken als je meerdere (meer dan 2) metingen van een
continue variabele hebt, en je wilt weten of die metingen van elkaar
verschillen. De variabele hoeft daarbij niet normaal verdeeld te zijn
(het mág natuurlijk wel); de toets is
parametervrij. Stel dat er zes verschillende medische behandelingen zijn, bijvoorbeeld om de bloeddruk te verlagen, die men wil testen. De onderzoeker besluit al om op elk van 8 patiënten elke behandeling een poosje uit te proberen en na afloop de bloeddruk(bovendruk) te meten. Dat geeft de volgende tabel met meetgegevens: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(N.B. De Friedman toets werkt niet als er gegevens ontbreken. De tabel moet wel "helemaal vol" zijn. Als dat niet zo is, dan moet je de Skillings-Mack toets gebruiken). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag is nu: "Is er een behandeling die een significant ander resultaat geeft dan de anderen?" H0: Er zijn geen verschillen tussen de behandelingen. H1: Er zijn wel verschillen tussen de behandelingen. Nu maak je eerst per rij een rangorde. Dat geeft deze rangorden (1 = hoogste, 5 = laagste, bij gelijk stand delen we de scorepunten). De totaalscore per behandeling staat in de onderste rij. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Friedman berekent nu de volgende P-waarde: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit geval is
n = 8 en k = 6 dus dat geeft:
P = 12/336 • (412 + 282 + 212 + 30,52 + 282 + 19,52 ) - 168 = 0,0357 • 5000,5 - 168 = 10,51 Deze P-waarde volgt voor grote waarden van n (n > 13) of k (k > 5) een χ2-verdeling met aantal vrijheidsgraden df = k - 1 (één van beide voorwaarden is al voldoende). In dit geval is dat zo (immers k > 5). Neem bijvoorbeeld significantieniveau α = 0,05 dan vinden we inde χ2-tabel (voor df = 5) een kritieke waarde voor P van 11,1. Onze meetwaarde (10,51) is kleiner dus we mogen H0 niet verwerpen: er is GEEN significant verschil tussen de behandelingen. Voor te kleine waarden van n en k moet je onderstaande tabel gebruiken om de kritieke P-waarde te vinden. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |