| 
				 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)  | 
    
    
      
				  | 
    
    
      | 
		Een onbekende in het 
		verhoudingsschema. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      Soms loopt zo'n verhoudingstabel 
		bij gelijkvormigheid helemaal vast omdat we schijnbaar niet genoeg 
		gegevens hebben. 
		 
		Neem het geval hiernaast. | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      In de driehoek hiernaast, willen we  we graag 
		CE en DE berekenen.  
		 
		Je herkent hier intussen waarschijnlijk wel de basisfiguur uit de vorige 
		les. 
		 
  | 
      
		 
		   | 
    
    
      | Dat betekent dat driehoeken ABC en DEC gelijkvormig zijn.
		Een verhoudingsschema zie er zó uit:
		 Kijk, DE dat wil nog wel:   
		DE = 14 • 5/8 =  8,75 
		Maar daarna loopt het vast! De andere lijnstukken BC en EC uit deze 
		tabel zijn beiden onbekend. 
		 
		De oplossing is te vinden door gewoon te stellen dat CE gelijk is aan x. 
		 
		
			
				
					|   | 
				 
				
					
					
						
							| 
							 Noem een onbekende zijde zolang 
							x.   
							Vooral eentje die op meer plekken voorkomt   | 
						 
					 
					 | 
				 
				
					|   | 
				 
			 
		 
		Dan is BC namelijk gelijk aan x + 4 en dan ziet de 
		verhoudingstabel er zó uit: 
		
		
			
				|   | 
			 
			
				
				
					
						AB 
						14 | 
						BC 
						x + 4 | 
						AC 
						8 | 
					 
					
						DE 
						8,75 | 
						EC 
						x | 
						DC 
						5 | 
					 
				 
				 | 
			 
			
				|   | 
			 
		 
		 
		
		  
		 | 
    
    
      | 
		 
		Kruislings vermenigvuldigen. 
		 
		Als je een getal uit een verhoudingstabel wilt berekenen, zoals in de 
		tabel hiernaast, dan gaat dat zo:   ??  = (6 
		· 15) /4 
		 
		Maar dat kun je natuurlijk ook zó herschrijven (door alles met 4 te 
		vermenigvuldigen:  
		 
		4 · ?? = 6 · 15 
   | 
      
		
		 | 
    
    
      En dat geldt dus altijd!! 
		In de verhoudingstabel geldt altijd:   | 
      
		 
		   | 
    
    
      
		
			
				
					
		  | 
					
		a  
					·  d  = c 
		·   b  | 
				 
			 
		 
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      Terug naar het voorbeeld hierboven:  dan kun je dus nu kruislings vermenigvuldigen:  
		 
		5 • (x + 4) = 
		8 • x 
		 
		Dan is het verder eenvoudig:  5x + 20 = 8x  
		dus 3x = 20 en  x = 62/3 
		Conclusie:  EC = 62/3  
		en  BC = 102/3.   
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      | 
		Nog een voorbeeldje dan maar? | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      
		
			
				
					In de driehoek hiernaast is punt D is zo gekozen 
				dat  AD = 2 en BD = 6 
        		Het blijkt dat de hoeken ADC en ACB gelijk zijn.  
		Bereken de lengte van CD. 
		 
					
		Oplossing: 
		ACB
		~ ADC want er zijn twee hoeken gelijk, dus 
		alle drie. 
		Noem AC = x  (die zit in beide driehoeken) 
		Dat geeft: | 
					
				  | 
				 
				
					
		
			
				
					AC 
					x | 
					CB 
					6 | 
					AB 
					8 | 
				 
				
					AD 
					2 | 
					DC 
  | 
					AC 
					x | 
				 
			 
		 
					 | 
					  | 
				 
				
					|   | 
					  | 
				 
				
					Uit de tabel volgt  x2 = 16  dus 
		x = 4 
		Dan is CD = 6 • 4/8 = 3 | 
				 
			 
		 
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  | 
    
    
      |   | 
    
    
      | 
		
		 | 
    
    
      | 
		  OPGAVEN | 
    
    
      
		
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				  | 
			 
			
				| 1. | 
				Bereken x en y in de 
				figuur hiernaast. | 
				
				 
				   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				| 2. | 
				Hiernaast staat een 
				rechthoek met daarin twee lijnstukken getekend. 
				Bereken de vraagtekens in deze figuur. 
				Geef je antwoorden in twee decimalen nauwkeurig. | 
				
				 
				   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				| 3. | 
				Bereken de lengte van 
				het lijnstuk met het vraagteken in het vierkant hiernaast op 
				twee decimalen nauwkeurig. | 
				
				 
				   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				| 4. | 
				Bereken in de figuur hiernaast 
				de lengtes van alle niet-aangegeven lijnstukken, als gegeven is dat DE evenwijdig is aan 
				AC. | 
				
				 
				   | 
			 
			
				|   | 
				  | 
				
				  | 
				
				
				 | 
			 
			
				
		
		  | 
			 
			
				| 
				 © 
				h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)  | 
			 
		 
		 | 
    
    
      |   | 
      
		  |