Situatie 1:
P1, P2 en P3 liggen
volgens afspraak in gebied 4. Maar omdat gebied 4 convex is,
moet de hele driehoek wel in gebied 4 liggen. Dus punt P4
ook. P4 ligt dus in alle vier de gebieden.
Situatie 2:
Noem S het snijpunt van P1P3 en P2P4.
G1 bevat driehoek P2P3P4
dus ook punt S
G2 bevat driehoek P1P3P4
dus ook punt S
G3 bevat driehoek P1P2P4
dus ook punt S
G4 bevat driehoek P1P2P3
dus ook punt S
Conclusie: S ligt in alle vier de gebieden.
Daarmee is het geval voor 4 gebieden bewezen.
De inductiestap. Inductie-aanname: Stel dat
de stelling geldt voor n gebieden (n ≥
4), G1 tm Gn
Voeg nu een gebied Gn + 1 toe.
Beschouw dan de vier gebieden GiGjGnGn+1
Stel dat drie van deze 4 gebieden steeds een punt
gemeenschappelijk hebben.
Dan zegt de inductie-aanname dat er een punt is dat in alle vier
ligt (de stelling geldt volgens de aanname voor n ≥
4 gebieden, dus zeker voor 4 gebieden).
Noem nu D de doorsnede van Gn en Gn+1.
Ons gezocht punt ligt zeker in D. Dus GiGjD
hebben een punt gemeenschappelijk. Verder is D ook convex
(bewijs dat zelf maar).
Maar i en j waren willekeurig. Dus elke
verzameling GiGjD heeft een
punt gemeenschappelijk.
We hebben dus nu een verzameling van n convexe gebieden G1G2...Gn-1D
waarvan elke drie gebieden een punt gemeenschappelijk hebben.
De inductie-aanname zegt dan dat er een punt is dat in al deze
gebieden ligt.
Maar omdat D de doorsnede van Gn en Gn+1
is, ligt dat punt ook in Gn en Gn+1.
Dus ligt dat punt in alle G1G2,...,Gn+1.
Daarmee is de stelling bewezen.
q.e.d. Voorbeeldtoepassing.
Ik heb een kromme getekend,
waarvoor geldt dat twee willekeurige punten ervan altijd minder
dan 1 cm van elkaar af liggen ("hemelsbreed").
Bewijs dat er dan altijd een cirkel met straal 1/3√3
cm te vinden is die de kromme in zijn geheel bedekt.
Kies drie willekeurige punten P, Q
en R van mijn kromme.
Stel dat PQ de langste zijde van driehoek PQR is.
Kies nu punt S aan dezelfde kant van PQ als punt R, en doe dat
zó dat driehoek PQS gelijkzijdig is.
Dan ligt R in de omgeschreven cirkel van driehoek PQS. En de
straal van die cirkel is hoogstens 1/3√3,
want de zijden zijn hoogstens 1.
Dat betekent dat de drie cirkels met straal 1/3√3
en middelpunten P, Q en R een punt gemeenschappelijk hebben.
Maar dat geldt voor elke drie punten P, Q en R.
Teken nu om elk punt van onze kromme een cirkel met straal 1/3√3.
Dan heeft elke verzameling van drie van die cirkels een
gemeenschappelijk punt.
De stelling van Helly zegt dan dat er een punt is dat binnen al
die cirkels ligt.
Dit punt is het middelpunt van de cirkel die we
zoeken.... |