|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
Continuïteit |
|
|
|
De volgende regel
vind ik één van de mooiste en duidelijkste afspraken over een wiskundig
begrip: |
|
|
|
|
Een functie is continu
als je de grafiek
ervan kunt tekenen
zonder je potlood van het papier te
halen. |
|
|
|
|
|
Duidelijk! Je snapt
meteen wat er bedoeld wordt, toch?
Helaas moeten formele wiskundigen deze prachtige afspraak weer bederven
omdat ze hem niet precies genoeg vinden! |
|
|
|
Zeikerds! |
|
|
In de officiële definitie van het continu zijn van een functie
wordt er weer gebruik gemaakt van limieten.
Die officiële definitie klinkt als volgt: |
|
|
|
|
Een functie f is continu
in punt x = a als: |
|
|
|
|
|
|
|
|
Ik hoop dat je ziet
dat dat eigenlijk dezelfde afspraak is! |
|
|
• |
Als de linkerlimiet
en de rechterlimiet beiden gelijk zijn aan f(a) dan loopt
de grafiek van beide kanten naar dat punt (a, f(a)) toe. |
• |
Als de limiet ook nog
gelijk is aan f(a) dan zit daar dus geen gaatje, maar
bestaat de grafiek daar ook nog, en precies op de plaats waar die twee
limieten naar toe lopen. |
|
Samen garandeert dat,
dat je bij punt x = a je potlood niet van het papier hoeft af te
halen.
Verder noemen we een functie continu op een heel interval als geldt: |
|
|
|
|
f(x) is continu op interval [a,
b] als f(x) continu is in elk punt
van dat interval. |
|
|
|
|
|
Kortom: dan kun je de
grafiek tekenen op [a, b] zonder je potlood van het papier te
halen. |
|
|
|
|
Waar komen we niet-continue functies
tegen? |
|
|
|
|
Een groot aantal
voorbeelden daarvan hebben we al eerder gezien. Die hebben meestal te
maken met verticale asymptoten en perforaties.
We lopen ze nog even langs: |
|
|
|
|
1. Als de functie
niet bestaat. |
|
|
|
|
|
Het eenvoudigste
voorbeeld is een wortelfunctie: die heeft een randpunt en bestaat
daarbuiten niet, immers je kunt niet de wortel van een negatief getal
nemen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
2. Als er
een verticale asymptoot is. |
|
|
|
|
|
Bij een verticale
asymptoot zit er een "breuk" in de grafiek. Je kunt hem dus duidelijk
niet in één keer tekenen zonder je potlood van het papier te nemen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. Als er
een perforatie is. |
|
|
|
|
|
Ook bij een
perforatie zul je toch echt je potlood van het papier moeten halen....ook
al is het maar heeeeeeel even! |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Zo'n functie wordt
ook wel ophefbaar discontinu
genoemd.
Dat betekent in wiskundetaal dat bij de waarde x = a
de linkerlimiet wél gelijk is aan de rechterlimiet, maar dat ze niet
gelijk zijn aan de functiewaarde f(a). Dat
kan zijn omdat f(a) niet bestaat of omdat f(a)
gewoon een andere waarde heeft.
Zoiets dus: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In zulke gevallen kun
je gemakkelijk een functie vinden die overal precies gelijk is aan f(x)
maar die het gaatje opvult.
Het gaatje dat je moet toevoegen heet de continumakende waarde
en de nieuwe functie wordt meestal aangegeven met f * |
|
|
|
|
4. Als de
functie uit meerdere delen bestaat die niet op elkaar aansluiten. |
|
|
|
|
|
Dat is een beetje een
flauw voorbeeld eigenlijk: de functie bestaat eigenlijk uit twee
of meer aparte functies met verschillend domein. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Een speciaal geval is het volgende: |
|
Modulus-functies. |
|
We zagen al in een
eerdere les dat je bij een modulusfunctie het voorschrift moest splitsen
in verschillende delen. Dan kan het dus ook erg makkelijk voorkomen dat
zo'n functie niet continu is. |
|
|
|
|
Voorbeeld. |
|
Op de eerste plaats
zie je dat 2 invullen niet kan, want dat levert 0/0 op.
Voor x < 2 geldt: f(x)
= -(x - 2)/(x
- 2) = -1
Voor x > 2 geldt: f(x) =
(x - 2)/(x
- 2) = 1 |
|
|
Aan de grafiek
hiernaast zie je duidelijk wat er aan de hand is. |
|
|
Links- en Rechtscontinu. |
|
|
|
|
Voor het continu zijn
van een functie was het nodig dat zowel de rechterlimiet als de
linkerlimiet naar de functiewaarde zelf naderden.
Het kan natuurlijk ook voorkomen dat slechts één van beiden naar de
functiewaarde nadert en de andere niet (of zelfs niet bestaat) In zo'n
geval noemen we de functie linkscontinu
(linkerlimiet nadert naar f(a)) of
rechtscontinu (rechterlimiet nadert naar f(a)).
We zagen dat bijvoorbeeld al bij de wortelgrafiek in het eerste
geval van de voorbeelden hierboven.
Die is rechtscontinu in x = 2
Hieronder zie je nog een paar voorbeelden. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
|
|
1. |
De functie f wordt gegeven
door: |
|
|
|
|
|
Onderzoek de continuïteit van f.
Gebruik de limietnotatie. |
|
|
|
|
|
|
2. |
De functie f wordt gegeven door: |
|
|
|
|
|
Voor welke waarde(n) van a is deze
functie continu?
Gebruik de limietnotatie. |
|
|
|
|
|
|
3. |
De functie fp wordt gegeven
door: |
|
|
|
|
|
a. |
Voor welke p is f
rechtscontinu in x = -3? |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Voor welke p is f continu in x =
-3? |
|
|
|
|
|
|
|
c. |
Voor welke a vertoont
f asymptotisch gedrag in x = -3? |
|
|
|
|
|
|
4. |
Gegeven is
de functie: f(x) = (x + 1)
· | x
- 4|
Teken de grafiek en onderzoek de continuïteit |
|
|
|
|
|
|
5. |
De functie f wordt gegeven door: |
|
|
|
|
|
Bereken p en
q als deze functie
ophefbaar discontinu is.
Geef in dat geval ook de functie f * |
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
|
|
|
|
|