|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
Meer opgaven |
|
|
|
|
|
|
|
|
Betonmortel bestaat uit een combinatie van zand, cement en grind en
wordt o.a. gebruikt om betonvloeren aan te leggen. Aan de betonmortel
moet water worden toegevoegd, zodat een vloeibare dikke massa beton
ontstaat. Die wordt vervolgens op de vloer gegoten en vervolgens laat
men het geheel een paar dagen indrogen zodat keihard beton ontstaat.
Voor de hoeveelheid betonmortel die je nodig hebt om een vloer te
maken kun je de volgende formule gebruiken: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
M = benodigde
hoeveelheid mortel (in liter)
A = oppervlakte van de vloer (in m2)
D = dikte van de vloer (in mm)
R = restpercentage na indrogen (dit varieert van 0,8
to 0,9)
W = percentage toegevoegd water. |
|
|
|
|
|
De betonmortel die je
wilt gebruiken, wordt verkocht in zakken van 50 liter. Op de zakken
staat dat het percentage toe te voegen water gelijk is aan 30%. Je wilt
een vloer van 50 mm dikte maken. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken hoeveel
vierkante meter je met zo’n zak mortel maximaal kunt maken. |
|
|
|
|
|
Iemand heeft 400
liter betonmortel gekocht met een restpercentage 0,8. Hij gaat een
betonvloer van 60 mm dikte maken.
De oppervlakte A die hij met deze hoeveelheid kan maken hangt nu
alleen nog afhangt van het toe te voegen waterpercentage W. Het verband tussen
A en W is lineair. Bovenstaande formule is dus te herschrijven tot een formule
van de
vorm A = a • W + b. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken a en b. |
|
|
|
|
|
In een wijngaard
oogst men elk jaar een groot aantal druiven om wijn mee te maken. Deze
druiven worden eerst geperst en daarbij gaat natuurlijk een deel van hun
gewicht (bijvoorbeeld pitten en schillen) als afval verloren.
Een bepaalde hoeveelheid druiven levert niet evenveel kg druivensap,
want bij het persen gaat een deel verloren.
1 kg druiven levert, afhankelijk van het soort druiven, ongeveer
0,6 tot 0,8 liter druivensap. Deze factor noemt men de
persverhouding P.
Op een dag wil men 350 liter druivensap maken. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de minimale
hoeveelheid druivengewicht die daarvoor nodig is. |
|
|
|
|
|
Vervolgens gaat men
het geperste sap in flessen met inhoud F (liter) gieten
die vervolgens met een kurk worden afgesloten. Uiteraard moet er
dan boven in de hals van zo'n fles ruimte overblijven voor de kurk, en
de flessen kunnen ook niet helemaal tot aan de kurk gevuld worden.
Men gebruikt de volgende formule om het benodigde aantal flessen (A)
dat men kan vullen als volgt te berekenen: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Daarin is D de
totale hoeveelheid druivengewicht (kg) die beschikbaar is.
Op een dag wil men een aantal flessen van 0,8 liter gaan vullen van een
druivensoort die een persverhouding van 0,7 heeft. Er is in totaal
1500 kg druivengewicht beschikbaar. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken het aantal
flessen dat men kan vullen. |
|
|
|
|
|
Bij een
persverhouding van 0,8 kan de formule van A tot
D = 1,25A ·
(F -
0,05) worden herleid. |
|
|
|
|
|
c. |
Geef deze herleiding. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Bij een toets die bestaat uit
zeskeuze-vragen wordt het cijfer berekend met de formule: |
|
|
|
|
|
|
|
Daarin is g het aantal
goed-beantwoorde vragen en v het totaal aantal vragen van de
toets. |
|
|
|
|
|
a. |
Bij een bepaalde toets heeft
iemand 25 vragen goed en daarmee een 8,2 gehaald.
Bereken uit hoeveel vragen die toets bestond. |
|
|
|
|
|
b. |
Laat met deze formule zien dat
je, als je de helft van de vragen goed hebt, altijd het zelfde cijfer
haalt, en bereken hoe hoog dat cijfer is. |
|
|
|
|
4. |
Naast de gewone
spaarrekeningen komen er tegenwoordig steeds meer verschillende
spaarvormen bij.
Eén van die spaarvormen is de volgende.
Gedurende een vaste looptijd wordt jaarlijks hetzelfde bedrag gestort
tegen een gegarandeerd rentepercentage gedurende de gehele looptijd. Op
deze manier spaar je ongemerkt een aardig kapitaal bijeen, terwijl het
risico vrijwel nihil is vanwege het gegarandeerde rentepercentage. De
formule waarmee het bijeengespaarde eindbedrag berekend kan worden, is: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Hierin is E
het eindbedrag in euro’s, T het jaarlijks gestorte bedrag in
euro’s, n de looptijd in jaren en R de zogenaamde
rentefractie per jaar. Deze rentefractie is éénhonderdste deel van het
rentepercentage. Als bijvoorbeeld 4% rente wordt gegeven, dan is het
rentepercentage gelijk aan 4 en de rentefractie is 0,04.
Een voorbeeld: het
eindbedrag bij een jaarlijkse storting van € 50,– en een rente van 3%
per jaar is bij een looptijd van 20 jaar gelijk aan € 1.343,52.
Ga in de volgende vragen uit van een looptijd van 20 jaar. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken het
eindbedrag bij een jaarlijkse storting van € 100,– en een rente van
6% per jaar. |
|
|
|
|
|
b. |
Geef bij een rente
van 5% per jaar een lineaire formule voor E. |
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|