©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
De vectorvoorstelling van een lijn. |
|
|
|
|
|
|
Hoogste tijd om eens op een
andere manier tegen een rechte lijn aan te kijken. Dat van die y
= ax + b dat weten we nou wel. Er is ook met vectoren een
slimme manier om een lijn te beschrijven.
Daarvoor moet je eerst weten wat een plaatsvector is.
Dat is erg makkelijk: |
|
een plaatsvector is een vector met het
beginpunt in de oorsprong. |
|
|
|
|
Die mag dus niet meer zomaar
overal liggen (zoals een gewone vector) maar moet per se beginnen in de
oorsprong. Het nut van een plaatsvector is, dat je de plaats van een
punt ermee kunt aangeven. |
|
Terug naar die rechte lijn....
Stel dat je de plaatsvector van een willekeurig punt P van een rechte
lijn wilt weten. Die rode hiernaast, maar P kan overal liggen....
Dan moet je als volgt denken:
"Hoe kan ik vanaf de oorsprong elk punt P van de lijn bereiken?"
hmmm....
|
|
Stel je voor dat
ergens op een snelweg (je weet niet waar) iemand met autopech staat, en
je wilt een reparatierobot opdracht geven vanaf de oorsprong naar die
pechvogel toe te gaan.
Hoe zou je die robot programmeren?
Hoe bereik je elk punt van de weg?
De allersimpelste opdracht die ik kan verzinnen is:
"Loop naar een willekeurig punt van de weg (punt S)".
"Volg de weg beide kanten op totdat je een auto met pech tegenkomt". |
|
|
|
|
|
Nou, dat is wiskundig
geformuleerd eigenlijk het volgende:
"Neem eerst een plaatsvector naar een willekeurig punt van lijn l
(de rode vector hiernaast)"
"Tel daar een willekeurig aantal keer de richting van lijn l
(de blauwe vector hiernaast) bij op".
Dan bereik je vanzelf elk punt P van de lijn (dan vind je de plaatsvector
van de auto).
In de tekening hiernaast is de blauwe vector vier keer genomen, maar dat
aantal hoeft geen geheel getal te zijn, en ook geen positief getal.
Alles mag. |
|
|
|
|
|
Stel bijvoorbeeld dat l de lijn y = 2x
+ 5 is.
Dan gaat hij bijvoorbeeld door (2, 9) Dus je zou voor S punt (2,9)
kunnen kiezen.
l heeft richtingscoëfficiënt 2, dus gaat bij 1 opzij 2 omhoog,
dus de vector die de richting van l geeft |
|
Een willekeurig punt
van lijn l heeft dan plaatsvector: |
|
|
|
|
|
Waarbij
λ één of ander willekeurig getal is.
Deze manier van een lijn noteren heet een
vectorvoorstelling van een lijn. |
|
|
Neem je bijvoorbeeld
λ = 3 dan kom je in punt (5, 15) en
neem je
λ = -2 dan kom je in (0, 5);
beide zijn inderdaad punten van de lijn.
Andersom kan het ook: wil je in punt (-3, -1)
aankomen, dan moet je ervoor zorgen dat de x-coördinaat -3
wordt, dus als je naar de bovenste "regel" van de vectorvoorstelling
kijkt zie je dat moet gelden 2 +
λ =
-3.
Daaruit volgt dat
λ = -5. Controle van de
y-coördinaat levert met de onderste "regel": y =
9 + 2λ = 9 - 10 = -1, dus dat klopt. |
|
|
|
|
Van de één naar de ander. |
|
|
|
|
We hebben nu twee
verschillende manieren om een lijn weer te geven; een vergelijking en
een vectorvoorstelling. Het is wel makkelijk als je een beetje handig
bent in het omzetten van de één in de ander. |
|
Voorbeeld 1. Geef een
vectorvoorstelling van de lijn y = -2x + 8
Kies een willekeurig punt van de lijn, bijvoorbeeld (0, 8) en gebruik de
plaatsvector daarvan als steunvector.
De richtingscoëfficiënt is -2, dus bij 1 naar rechts gaat de lijn 2
omlaag, en daarmee is de richtingsvector bekend. |
De vectorvoorstelling wordt dan: |
|
|
|
Merk op dat er
oneindig veel andere mogelijkheden zijn voor de vectorvoorstelling. Als
steunvector hadden we elk willekeurig ander punt van de lijn kunnen
nemen. En ook de richtingsvector kan best anders: je kunt ook 2
naar rechts en 4 omlaag gaan, of 1 naar links en 2 omhoog, of
4 naar links en 8 omhoog, of..... noem maar op. |
|
|
|
|
Voorbeeld 2.
Geef een vergelijking van de volgende lin: |
|
|
|
Oplossing:
De lijn gaat 3 naar
links en 8 omhoog, dus de richtingscoëfficiënt is
Δy/Δx
= 8/-3 = -22/3
Dat geeft als vergelijking y = -22/3x
+ b en daar moet het punt (2,3) op liggen
Invullen geeft 3 = -22/3
• 2 + b dus b = 81/3.
De vergelijking is dus y = -22/3x
+ 81/3. |
|
|
|
Het kan ook nog anders. De bovenste "regel" van de
vectorvoorstelling geeft
x = 2 - 3l,
en de onderste y = 3 + 8l.
Ga nu uit deze twee vergelijkingen
λ
elimineren (wegwerken)
Maak van de eerste vergelijking
λ = .... en
vul dat in in de tweede.
Ga zelf maar na dat dat inderdaad ook de eerder gevonden vergelijking
van de lijn oplevert. |
|
|
|
|
|
|
|