© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
Meer opgaven |
|
|
|
|
|
|
|
|
Schrijf de volgende uitdrukkingen als
één breuk en zo eenvoudig mogelijk: |
|
|
|
|
|
|
a. |
|
d. |
|
|
|
|
|
|
|
b. |
|
e. |
|
|
|
|
|
|
|
c. |
|
f. |
|
|
|
|
|
|
Een atleet is aan het
trainen voor de kwarttriatlon.
Daarbij moet je 750 meter zwemmen, 20 km fietsen en 5 km lopen.
Vooral met het zwemmen heeft hij erg veel moeite en hij traint er dan
ook drie keer per week voor in het zwembad.
Uiteindelijk haalt hij in het zwembad een gemiddelde snelheid van 4
km/uur.
De kwarttriatlon vindt echter plaats in open water, en daar heb je last
van stroming. Men heeft een parcours uitgezet van 375 meter tegen
de stroming in, en dan 375 terug met de stroming mee.
Stel dat de stroomsnelheid s km/uur is.
Dan heeft de zwemmer op de heenweg dus een snelheid van 4
- s en op de terug weg een
snelheid van 4 + s.
Zijn totale zwemtijd (t in uren) wordt dan gegeven door de
formule: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De formule voor t kan worden gevonden
door een formule voor de zwemtijd voor de heenweg en een formule
voor de zwemtijd voor de terugweg op te stellen en deze formules bij
elkaar op te tellen.
Stel deze formules op en toon daarmee
aan dat de bovenstaande formule voor t juist is. |
|
|
|
|
|
Een beroemde formule
uit de natuurkunde is de lenzenformule.
Die beschrijft het verband tussen de afstand van een voorwerp en de
afstand van het beeld ervan bij een bepaalde lens.
De formule luidt: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Daarin is b de
beeldafstand, v de voorwerpsafstand
f is de brandpuntsafstand die bij de betreffende lens
hoort.
Werk deze formule om tot een formule van de vorm f = ......
en schrijf deze formule zo eenvoudig mogelijk. |
|
|
|
|
|
Splits de volgende
breuken in zoveel mogelijk verschillen de delen en vereenvoudig die. |
|
|
|
|
|
a. |
|
|
|
|
|
|
b. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Ik heb net aan de brugklas uitgelegd
hoe je breuken eerst gelijknamig moet maken als je ze wilt
optellen Maar dan steekt een klein meisje met blond haar en
sproeten op de voorste bank haar vingertje op.
"Nee meneer, dat hoeft helemaal niet hoor, want ik zit op
voetbal!"
Ik kijk haar niet-begrijpend aan, dus ze gaat door: |
|
|
"Zaterdag heb ik strafschoppen genomen, en toen nam ik 12
strafschoppen en ik scoorde er 5. Dat is dus 5/12
deel.
Zondag nam ik weer strafschoppen en toen nam ik er 9 en ik
scoorde er 2. Dat is dus 2/9 deel".
Ik knik instemmend.
Ze gaat meedogenloos door...
"Maar als ik de resultaten van het hele weekend bij elkaar
op wil tellen, dan heb ik in totaal nu 12 + 9 = 21 strafschoppen
genomen, en daarvan heb ik er 5 + 2 = 7 gescoord. Dat is
samengenomen een score van 7/21 deel. Dus 5/12
+ 2/9 = 7/21 ",
zegt ze triomfantelijk...Wat moet ik tegen haar zeggen? Wat zou jij tegen haar
zeggen.....? |
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|