|
|
|
|
1. |
In een bedrijf worden
kurkentrekkers gefabriceerd.
De totale kosten bij de productie kan men aflezen in de
grafiek hiernaast.
Een wiskundige van het bedrijf heeft hierbij de volgende formules
bedacht:
|
K = -0,1q2
+ 1,2q
als 0 ≤ q < 5
K = 0,1q3 - 1,1q2 + 3,7q
als q ≥ 5 |
|
|
|
|
|
|
|
Hierbij is q de
productie (in duizendtallen) en K de totale kosten (in duizenden
guldens). |
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat volgens deze
formules er bij q = 5 geen "sprong" en geen "knik" in de
grafiek zit. |
|
|
|
|
|
De toename van de totale
kosten bij een toename van de productie met één kurkentrekker noemt
men de marginale kosten. De marginale kosten mogen benaderd worden
door dK/dq. |
|
|
|
|
|
b. |
Toon door
berekening aan dat de marginale kosten bij elke productie positief
zijn. Hoe is dit ook uit de grafiek af te leiden? |
|
|
|
|
|
c. |
Toon door
berekening aan dat de marginale kosten het kleinst zijn voor q
= 5. Hoe is dit ook uit de grafiek af te leiden? |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken de
gemiddelde totale kosten per kurkentrekker bij een productie van
7000 stuks.
Hoe kan men uit de grafiek afleiden bij welke andere productie de
gemiddelde totale kosten per kurkentrekker even groot zijn als bij
een productie van 7000 stuks?
Leid deze andere productie uit de grafiek af en controleer het
antwoord met de formules. |
|
|
|
|
2. |
examenvraagstuk
HAVO Wiskunde A, 2000. In de economie worden vaak wiskundige
modellen gebruikt. De leiding van een onderneming maakt bijvoorbeeld
gebruik van dergelijke modellen bij beslissingen over de omvang van de
productie. Deze opgave gaat over zo'n wiskundig model. We bekijken een
fabriek waar één soort product wordt gemaakt: een lamp. We nemen aan dat
de verkoopprijs van deze lamp ƒ56,- is en dat alle geproduceerde lampen
verkocht worden.
De kosten om deze lampen te maken zijn afhankelijk van het aantal
geproduceerde lampen. De totale kosten gedeeld door het aantal lampen
noemen we de gemiddelde kosten per lamp, GK. Alle kosten zijn in guldens.
Voor deze fabriek geldt: GK = 0,002x2 - 0,6x
+ 73 + 500x-1 ,
waarbij x = het aantal geproduceerde lampen. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken hoe groot de totale kosten zijn bij een productie
van 125 lampen. |
|
|
|
|
|
In onderstaande figuur is een grafiek
getekend van GK.
In deze figuur is ook een grafiek getekend van de marginale kosten, MK, de
extra kosten voor het produceren van één extra lamp. De formule die bij
de grafiek van MK hoort is MK = 0,006x2 - 1,2x
+ 73. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
In het snijpunt van de grafieken van MK en GK
zijn de gemiddelde kosten minimaal. De productieomvang x is daar
155. De winst is de opbrengst van de verkoop van de geproduceerde lampen
min de totale kosten van het produceren van de lampen. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de winst die er op deze 155 lampen wordt gemaakt. |
|
|
|
|
|
Hoewel bij x = 155 de gemiddelde
kosten zo laag mogelijk zijn, is de winst hier niet maximaal. De marginale
kosten MK zijn hier immers lager dan 56 gulden, dus kost het produceren
van een extra lamp minder dan hij opbrengt. Met andere woorden: de winst
neemt door die extra lamp toe. Pas als de marginale kosten hoger worden
dan de opbrengst van die extra lamp neemt de winst af. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken bij welk aantal geproduceerde lampen de winst
maximaal is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
examenvraagstuk VWO Wiskunde A, 2001.
|
|
Bij industriële productieprocessen worden
de totale productiekosten voornamelijk bepaald door de grootte van de
installaties die daarvoor gebruikt worden. Dit is bijvoorbeeld het geval
bij de productie van plastics.
In deze opgave bekijken we zo'n productieproces. Alle bedragen in deze
opgave zijn op jaarbasis. Voor een bedrijf waar een dergelijk
productieproces plaatsvindt gebruikt men de volgende formule voor de
kosten K:
K = 25000 • P0,62
In deze formule is K in dollars en is P de productie in tonnen per
jaar.
De grafiek die bij deze formule hoort zie je in de figuur hiernaast.
In de grafiek zien we dat de kosten
toenemen als de productie toeneemt. Het is de vraag of ook de marginale
kosten K' toenemen bij toenemende productie. |
|
|
|
|
a. |
Onderzoek of de marginale kosten toenemen
bij toenemende productie. |
|
|
|
|
|
Ook de opbrengst hangt af van
de productie. Men gebruikt hiervoor de formule:
O = 750•P
In deze formule is de opbrengst O in dollars en is P weer de
productie in tonnen per jaar.
We willen nu onderzoeken op welke wijze de productie van plastics
het best kan worden ingericht; de vraag is dan of de producent moet
kiezen voor grootschalige dan wel kleinschalige productie. Doelstelling
hierbij is dat de producent zo veel mogelijk winst wil maken.
Iemand gaat er van uit dat de maximale winst gevonden wordt als de
marginale kosten K' gelijk zijn aan de marginale opbrengst O'. Hij
berekent daartoe voor welke waarde van P geldt dat K' = O'. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken deze waarde van P. |
|
|
|
|
|
De in de vorige vraag berekende
waarde van P levert echter niet de maximale winst op. |
|
|
|
|
|
c. |
Leg uit of de producent zijn
productie grootschalig of kleinschalig moet inrichten om zoveel mogelijk
winst te maken. |
|
|
|
|
4. |
examenvraagstuk VWO Wiskunde A, 2002. In de economie wordt vaak gebruik gemaakt
van wiskundige modellen. Daarin komen formules voor die een theoretisch
verband beschrijven tussen economische grootheden.
Een producent verkoopt q eenheden van een product. De
totale opbrengst is TO. In de figuur hieronder staat voor vier
economische modellen een schets van de grafiek van TO.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Als we willen weten hoe de totale opbrengst
verandert bij een kleine toename van q, dan kijken we naar de
marginale opbrengst MO. In de figuur hieronder zie je bij elk van de
modellen uit de figuur hierboven de grafiek van de marginale opbrengst,
maar ze staan niet in de juiste volgorde. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Geef voor elk van de grafieken
1, 2, 3 en 4 uit de tweede figuur aan bij welk model uit de eerste
figuur deze hoort. Licht je antwoord toe. |
|
|
|
|
|
We gaan model D uit de bovenste figuur
verder bekijken. Stel dat voor het verband tussen q en TO een
formule van de volgende vorm geldt:
TO = -0,01 • q3 + b • q2
met b een positief getal.
Bij elke waarde van b kan het maximum van TO worden
berekend. De waarde van q waarbij dit maximum optreedt hangt af
van b. Deze waarde van q noemen we qmax. |
|
|
|
|
|
b. |
Teken een grafiek van het verband tussen qmax
en b. Licht je werkwijze toe. |
|
|
|
|
5. |
examenvraagstuk VWO Wiskunde
B, 2011. Voor een bepaald product kunnen de totale kosten van de
productie worden berekend met de formule;
T(q) = 0,2 • q3 - 1,2 • q2 +
4,2 • q + 1, met q de geproduceerde
hoeveelheid in duizendtallen en T(q) de totale kosten in
duizenden euro's. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken met behulp van differentiëren bij
welke productiehoeveelheid q de gemiddelde kosten G(q)
minimaal zijn. |
|
|
|
|
|
In het algemeen geldt dat de totale kosten
T(q) eerst afnemend stijgend en vervolgens toenemend stijgend
zijn. In de volgende figuur is deze situatie weergegeven. |
|
|
|
|
|
Omdat derdegraadsfuncties T met
T(q) = a • q3 + b • q2
+ c • q + d zich onder
bepaalde voorwaarden voor a, b, c en d op
deze manier gedragen, worden deze vaak
gebruikt om de totale kosten te beschrijven.
Voor een bruikbare derdegraadsfunctie T moet gelden:
a > 0 , c
> 0 en d > 0 .
Een voorwaarde voor b kan worden gevonden door te bedenken dat de
marginale kosten M(q) = T '(q) eerst afnemen en vervolgens
toenemen. Dan moet er dus een productiehoeveelheid q zijn waarbij
de marginale kosten M(q) minimaal zijn. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat hieruit volgt dat b < 0 . |
|
|
|
|
|
|
In de figuur hiernaast is de grafiek van een
willekeurige totale kostenfunctie T getekend. De functie T hoeft niet
een derdegraadsfunctie te zijn. De grafiek van T is een vloeiende kromme
en
vertoont dus geen knikken.
Ook zijn in deze figuur de grafieken getekend van de marginale
kostenfunctie M met
M(q) = T '(q) en de gemiddelde kostenfunctie G met G(q)
= T(q)/q.
Verder is in de figuur aangegeven dat voor q = q0
de gemiddelde kosten G(q) minimaal zijn. Dit betekent dat
geldt: G'(q0) = 0
Het lijkt of de grafieken van G en M elkaar voor q = q0
snijden. In economieboeken wordt inderdaad beweerd dat voor q =
q0 de marginale kosten M(q) en de gemiddelde
kosten G(q) aan elkaar gelijk zijn. |
|
|
|
|
|
|
c. |
Toon op algebraïsche wijze aan dat uit G'(q0)
= 0 volgt dat deze bewering waar is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|