|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
1. |
Je wilt graag 20 appels kopen op
de markt.
Bij marktkoopman 1 kosten de appels €0,16 per stuk, maar van zijn appels
is 20% verrot.
Bij marktkoopman 2 kosten de appels €0,18 per stuk, maar van zijn appels
is 15% verrot.
Bij wie kun je het goedkoopst appels gaan kopen als de kans op minstens
20 goede appels groter dan 99% moet zijn? Hoeveel gaat dat je kosten? |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Bij de wedstrijden in de
eredivisie voetbal blijkt 30% in gelijkspel te eindigen, 50% in winst
voor de thuisspelende ploeg, en 20% in winst voor de uitspelende ploeg.
Een hele competitie bestaat uit 306 wedstrijden. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans op
minder dan 170 keer winst voor de thuisspelende ploeg. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans op
minstens 80 keer winst voor de uitspelende ploeg. |
|
|
|
|
|
Bij winst krijgt de
winnaar 3 punten en de verliezer 0 punten. Bij gelijkspel krijgen beide
ploegen 1 punt.
In de competitie 2010-2011 werden er in totaal door alle 18 teams samen
846 punten gehaald. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de kans dat
die totaalscore voorkomt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
3. |
Bij een overtreding
bij basketbal mag de speler tegen wie de overtreding werd begaan twee
vrije worpen nemen. Elke vrije worp is 1 punt waard.
Het blijkt dat als een speler de eerste vrije worp scoort, hij ook vaker
de tweede vrije worp scoort. En omgekeerd als de eerste worp mis is, is
de kans groter dat dan ook de tweede worp mis is. Dat zal wel aan de
zenuwen van de speler liggen....
Een bepaalde speler heeft bij de eerste worp een scoringskans van 70%.
Bij de tweede worp is de scoringskans 60% of 80%, al naar gelang
de eerste worp mis of raak was.
De kans dat een tweede worp raak zal zijn is dan vooraf 74%. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat
van de 100 tweede worpen er minstens 80 raak zijn. |
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
In de reclamewereld
gebeurt het vaak dat men bij een artikel een gratis tegoedbon geeft. Wie
die tegoedbon invult en inlevert krijgt dan een bedrag terug op zijn
rekening gestort. Het blijkt dat veel mensen vergeten zo'n bon in te
vullen.
Van alle uitgedeelde tegoedbonnen wordt gemiddeld slechts 60% inderdaad
geïncasseerd. |
|
|
|
|
|
a. |
Stel dat er bij een
actie 400 tegoedbonnen zijn uitgedeeld. Hoe groot is dan de kans
dat er meer dan 250 worden geïncasseerd? |
|
|
|
|
|
b. |
Een winkelier wil
graag zoveel mogelijk tegoedbonen uitdelen, maar hij wil dat de kans dat
er meer dan 200 worden geïncasseerd, kleiner is dan 5%.
Hoeveel bonnen kan hij uitdelen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Cystische Fibrose
(CF) is een autosomaal recessief overervende ziekte. Dat betekent dat de
ouders van een patiënt drager zijn. CF heet ook wel taaislijmziekte en
is voorlopig ongeneeslijk. Als je kinderen wilt krijgen is het daarom
erg belangrijk om te weten of je drager van CF bent. In Nederland
zijn 1 op de 32 mensen drager van CF.
Alleen als beide ouders drager zijn is er een kans dat het kind CF
krijgt.De kans dat beide ouders drager zijn is ongeveer 0,001. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat
van 500 koppels er precies 4 zijn waarbij beiden drager zijn. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de kans dat
van 500 koppels er minstens 4 zijn waarbij beiden drager zijn |
|
|
|
|
|
d. |
In Spanje is de kans
dat van 500 koppels er precies 4 beiden drager zijn gelijk aan 0,002
Hoeveel procent van de Spanjaarden is drager? |
|
|
|
|
|
|
|
|
6. |
Een agent staat bij
een kruispunt verdekt opgesteld om fietsers en automobilisten die door
rood rijden te bekeuren.
Het blijkt dat van de fietsers 8% door rood rijdt, en van de
automobilisten 2%. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat
van de 20 fietsers er precies 3 door rood rijden. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat
van de 50 auto´s er minstens 5 door rood rijden. |
|
|
|
|
|
Op een dag deelt de
agent onder 540 weggebruikers (auto´s en fietsers) in totaal 24
bekeuringen uit. |
|
|
|
|
|
c. |
Hoeveel fietsers
verwacht je dat er zijn geweest? |
|
|
|
|
|
|
7. |
Schaakvereniging D4
uit Oosterhout organiseert in 2011 in buurtcentrum Strijen een
schaaksimultaan met 's werelds één na jongste grootmeester in het
schaken, Anish Giri (15).
Omdat Giri natuurlijk een veel betere schaker is, schat de
voorzitter de kans dat een clubspeler van Giri wint voor iedereen
3%. De kans op gelijkspel schat hij 10% en dus de kans op verlies 87%
Er doen in totaal 45 schakers mee aan de simultaan. |
|
|
|
|
|
a. |
Hoe groot is volgens
de voorzitter de kans dat Giri alle partijen wint? |
|
|
|
|
|
b. |
Hoe groot is volgens
de voorzitter de kans dat Giri minstens 10 partijen niet wint? |
|
|
|
|
|
c. |
Hoe groot is volgens
de voorzitter de kans dat Giri 5 partijen verliest en 30 partijen wint? |
|
|
|
|
|
|
|
|
8. |
De leerlingen
van een klas hebben geen zin om hun wiskundeproefwerk te maken. Ze
besluiten daarom te gaan spijbelen. Maar als er teveel leerlingen gaan
spijbelen dan zal de leraar waarschijnlijk als wraak het inhaalproefwerk
veel en veel moeilijker maken.
Daarom spreken de leerlingen het volgende af:
Iedereen gooit met een dobbelsteen.
• Wie 6 gooit mag spijbelen.
• Wie 5 gooit krijgt nog een herkansing: als hij die tweede
keer 6 gooit mag hij spijbelen.
• Wie 4 of minder gooit moet naar het proefwerk.
Als er 23 leerlingen in de klas zitten, hoe groot is dan de kans dat er
minder dan 18 bij het proefwerk komen opdagen? |
|
|
|
|
|
|
|
|
9. |
Hiernaast zie je een
zeer eenvoudig "doolhof" .
Iemand staat in de hoek linksonder. Elk keer als hij op een kruispunt
staat en hij kan kiezen uit Noord of Oost dan gooit hij een
dobbelsteen .
Bij 1 of 2 gaat hij in noordelijke richting (in de figuur omhoog) en bij
3, 4, 5 of 6 gaat hij in oostelijke richting (in de plattegrond naar
rechts).
Anders dan Noord of Oost mag hij niet gaan.
Bereken de kans dat deze persoon uit dit doolhof ontsnapt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
10. |
Een jury van 20
mensen moet gaan beslissen of een verdachte schuldig is of onschuldig.
Voor een veroordeling moet een meerderheid van de jury de verdachte
schuldig vinden. Er is al bekend dat 5 mensen de verdachte schuldig
vinden, en 4 vinden hem onschuldig. De rest van de juryleden zal een
muntstuk opgooien om te bepalen of de verdachte schuldig of onschuldig
is!
Hoe groot is de kans dat de verdachte veroordeeld gaat worden? |
|
|
|
|
|
|
|
|
11. |
Hoe groot moet een
groep willekeurig gekozen mensen minstens zijn zodat de kans dat er
minstens 3 op 19 maart jarig zijn minstens 50% is? Ga uit van jaren van
365 dagen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
12. |
examenvraagstuk
HAVO wiskunde A, 1989. |
|
|
|
|
|
Ieder jaar zijn de Nederlandse
bungalowparken in het pinksterweekend volgeboekt. Huurders van
bungalows dienen dus tijdig te reserveren.
De eigenaar van een bungalowpark met 16 bungalows weet uit
ervaring dat gemiddeld 1 op elke 5 huurders niet komt opdagen.
Daarom besluit hij meer huurders in te schrijven dan er bungalows
zijn. Hij loopt dan wel het risico op overbezetting, namelijk
als er meer huurders komen opdagen dan er bungalows beschikbaar
zijn.Stel dat hij 19 huurders inschrijft. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken voor dit geval de
kans op overbezetting. |
|
|
|
|
|
Natuurlijk is het vervelend
om in geval van overbezetting huurders te moeten teleurstellen. De
eigenaar wil daarom dat de kans op overbezetting niet groter is dan
10%. |
|
|
|
|
|
b. |
Hoeveel huurders mag hij
maximaal inschrijven voor de 16 bungalows? Licht je antwoord toe. |
|
|
|
|
13. |
examenvraagstuk
HAVO wiskunde B, 2006. |
|
|
|
|
|
Er wordt veel
onderzoek gedaan naar mogelijkheden ter bestrijding en voorkoming van
plantenziektes. De volgende vragen gaan over risico's dat planten besmet
raken. De situaties bekijken zijn daarbij sterk vereenvoudigd.
In de eerste situatie bekijken we een veldje waarop men 's ochtends
10 gezonde planten plant, en twee rijen van vijf. Zie de figuur hiernaast.
We nemen aan dat elke gezonde plant per dag een kans van 0,3 heeft om
besmet te raken. |
|
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat op de eerste
dag alle planten van de linkerrij wel besmet raken en alle planten op de
rechterrij niet besmet raken. Rond je antwoord af op vier decimalen. |
|
|
|
|
|
De tweede situatie
gaat over een experiment waarbij op een zeker moment 40 gezonde planten
aan besmetting blootgesteld worden. We nemen ook hier aan dat elke gezonde
plant per dag een kans van 0,3 heeft op besmetting |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat
op de eerste dag van het experiment meer dan 12 planten besmet zullen
raken. |
|
|
|
|
|
|
|
|
14. |
examenvraagstuk
VWO wiskunde A, 2003. De kans dat een startend bedrijf een jaar
"overleeft" (dat wil zeggen dat het bedrijf aan het eind van dat jaar
nog bestaat) is normaal gesproken gelijk aan 0,9. Die kans geldt elk
jaar weer.
Bij een steekproef worden uit
de landelijke gegevens van de Kamers van Koophandel willekeurig 50
startende bedrijven geselecteerd. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken in twee decimalen nauwkeurig de
kans dat van de 50 startende bedrijven na 1 jaar minstens 45 bedrijven
nog bestaan. |
|
|
|
|
|
Gemeente A heeft door goede
begeleiding van startende bedrijven weten te bereiken dat de jaarlijkse
overlevingskans voor die bedrijven in deze gemeente op 0,95 uitkomt. Het
beleid is erop gericht dat in deze gemeente jaarlijks 144 bedrijven
starten. Een ambtenaar heeft namelijk berekend dat er dan "een heel
grote kans" is dat na 5 jaar tenminste 100 van deze bedrijven nog
bestaan. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken in twee decimalen nauwkeurig hoe
groot die kans is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
15. |
examenvraagstuk
VWO wiskunde A, 2008. Een
imker verkoopt in glazen potten twee soorten honing:
koolzaadhoning en boekweithoning. De imker
heeft drie keer zoveel koolzaadhoning als boekweithoning.
Daarom wordt 75% van de glazen potten gevuld met koolzaadhoning
en 25% met boekweithoning.
De
klanten van de imker brengen de glazen potten terug, waarna de
imker de potten schoonmaakt. De imker kan de
ingeleverde potten daarna opnieuw met honing
vullen. Dat gebeurt willekeurig. Het kan dus gebeuren dat een pot
de ene keer gevuld is met koolzaadhoning en
de andere keer met boekweithoning.
Bereken de
kans dat een pot na 10 keer vullen minstens 5 keer is gevuld met koolzaadhoning. |
|
|
|
|
|
|
|
|
16. |
examenvraagstuk
VWO wiskunde B, 2003.
Ter gelegenheid van een jubileum
organiseert een grote universiteit een loterij. Elke student krijgt
één lot. Er vinden twee trekkingen plaats. Bij de eerste trekking
wordt bepaald op welke nummers een hoofdprijs van € 500,- valt. Deze
nummers worden teruggedaan en uit het totaal worden vervolgens de
nummers getrokken waarop een troostprijs van €100,- valt. Op 5% van
de loten valt een prijs van €500,- en op 20% van de loten een prijs
van €100,-
Op één lot kunnen dus zowel een hoofd- als een troostprijs vallen.
Thomas is één van de studenten die zo'n lot gekregen heeft. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat de kans dat Thomas minstens
één prijs wint, gelijk is aan 0,24. |
|
|
|
|
|
Een studentenvereniging
bestaande uit 20 studenten spreekt af dat ieder lid het gewonnen
prijzengeld in de clubkas stort. Aan het eind van het studiejaar zal er
dan een activiteit georganiseerd worden die betaald wordt met het
prijzengeld. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken in drie decimalen
nauwkeurig de kans dat minstens acht leden van de studentenvereniging in
de prijzen vallen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
17. |
examenvraagstuk
VWO wiskunde B, 2008. Patiënten
lopen na een operatie in het ene ziekenhuis veel meer gevaar een infectie
te krijgen dan in het andere. In het jaar 2003 werden in een bepaald
ziekenhuis 120 heupoperaties uitgevoerd, waarna 6 patiënten
een infectie kregen. De directie vond het percentage
van 5% infectiegevallen te hoog en nam extra
preventieve maatregelen. In 2004 werden 154 heupoperaties uitgevoerd,
met nu 2 infectiegevallen. Men vroeg zich af of dit betere resultaat
toeval was of door de extra preventieve maatregelen kwam. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de
kans op hoogstens 2 infectiegevallen bij 154 operaties voor het geval
dat de kans op infectie per operatie 0,05 is. |
|
|
|
|
|
Omdat de
zojuist berekende kans klein is, neemt men aan dat na de extra preventieve
maatregelen de kans op infectie na een operatie is afgenomen. De
kans op infectie na een operatie na de extra preventieve maatregelen
noemen we p. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken
voor welke waarde van p geldt: de kans op
hoogstens 2 infectiegevallen bij 154 patiënten is
0,05. |
|
|
|
|
|
|
|
|
18. |
examenvraagstuk
HAVO wiskunde A, 2011. We bekijken een verzekeringsmaatschappij
met 800 klanten. We gaan ervan uit dat elke klant maximaal één
schadegeval per jaar mag indienen. De kans dat een klant een schadegeval
indient, is 0,01. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat er in een jaar precies 6
schadegevallen worden ingediend. |
|
|
|
|
|
De kans dat er in een jaar 20 of meer schadegevallen worden ingediend,
is al erg klein. Bij 20 schadegevallen moet de verzekeringsmaatschappij
slechts 200000 euro uitbetalen |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat de
verzekeringsmaatschappij in een jaar 200000 euro of meer moet
uitbetalen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
19. |
examenvraagstuk
VWO wiskunde A, 2010. |
|
|
|
|
|
Een hulpmiddel om
minder te gaan roken is
het gebruik van tabletten van het merk Fumostop.
Om na te gaan of Fumostop een middel is dat inderdaad helpt, wordt het
volgende onderzoek uitgevoerd.
van een groep van 18 zware rokers krijgt iedereen10 tabletten die
uiterlijk niet van elkaar verschillen. De tabletten zijn verpakt in
doordrukstrips met bij elk tablet een nummer. |
|
|
Elke proefpersoon moet 10 dagen
lang bij het opstaan één willekeurig gekozen tablet innemen,
het nummer van dat tablet noteren en bijhouden hoeveel sigaretten hij
die dag rookt.
Wat de proefpersonen niet weten maar de onderzoekers wel, is dat 5 van
de tabletten inderdaad van het merk Fumostop zijn. De andere 5 tabletten
bevatten geen enkele werkzame stof. We geven de ‘echte’ tabletten aan
met F en de andere tabletten met NF. Aan de genoteerde tabletnummers
kunnen de onderzoekers zien wanneer de F- en de NF-tabletten ingenomen
zijn.
|
|
|
|
|
|
a. |
Nico is één van de 18
proefpersonen. Bereken de kans dat hij om
de dag een F-tablet inneemt, waarmee bedoeld wordt dat hij de ene dag
een F-tablet en de andere dag een NF-tablet inneemt. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken hoe groot de kans is dat
6 of meer proefpersonen op de eerste dag van het onderzoek een van de
tabletten met nummer 1 of 2 kiezen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
20. |
examenvraagstuk
VWO wiskunde C, 2011. Tijdens een wereldkampioenschap reden 26 van
de 40 schaatsers hun snelste tijd op de 500 meter in de rit waarin zij
de laatste bocht in de buitenbaan reden.
We zijn geïnteresseerd in de kans dat een schaatser zijn snelste tijd
rijdt in de rit waarin hij de laatste bocht in de buitenbaan rijdt. Deze
kans noemen we p.
We nemen eerst aan dat het niet uitmaakt of een schaatser de laatste
bocht in de binnenbaan of in de buitenbaan rijdt. Dan geldt p
= 0,5 . |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat dan minstens 26 van de
40 schaatsers hun snelste tijd op de 500 meter rijden in de rit waarin
zij de laatste bocht in de buitenbaan rijden. |
|
|
|
|
|
b. |
Bij nader inzien is p
waarschijnlijk groter dan 0,5. Er bestaat één waarde van p
waarbij de kans het grootst is dat precies 26 van de 40
schaatsers op de 500 meter hun snelste tijd rijden in de rit waarin zij
de laatste bocht in de buitenbaan rijden. Bereken deze waarde van p |
|
|
|
|
|
|
|
|
21. |
examenvraagstuk
HAVO wiskunde A, 2014.
Sinds een paar jaar is er een test waarmee je kunt bepalen of je versta-problemen hebt. Bij deze test krijg je 10 woorden te horen
met achtergrondlawaai. Je moet op het antwoordformulier aangeven
welk woord je gehoord hebt. Per woord zijn er vier
keuzemogelijkheden. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken op hoeveel verschillende
manieren je het antwoordformulier kunt invullen. |
|
|
|
|
|
In de test is bij elk
woord één van de vier keuzemogelijkheden ‘niet verstaan’. Miranda vraagt
zich af: stel dat je bij geen enkel van de 10 woorden kiest voor ‘niet
verstaan’, maar telkens willekeurig kiest uit de overige 3
mogelijkheden. |
|
|
|
|
|
b. |
Hoe groot is dan de
kans dat je 5 of minder goede antwoorden hebt? |
|
|
|
|
22. |
examenvraagstuk
HAVO wiskunde A, 2014.
Marleen neemt elke dag de trein naar school. Elke schooldag
moet ze om 8:30 uur op school zijn. Ze bekijkt de dienstregeling en
ziet dat een trein om 8:20 uur op het station vlak bij school
aankomt. Zelfs als de trein maximaal drie minuten vertraging heeft,
kan ze nog op tijd op school komen. Bij grotere vertraging is ze te
laat. Ze kan een trein eerder nemen, maar dan is ze meestal 30
minuten te vroeg op school.
In het jaar 2009 reed 86,6% van de treinen op tijd. De trein is
volgens de Nederlandse Spoorwegen (NS) op tijd als de vertraging
maximaal drie minuten is. Neem aan dat de kans dat de trein van
Marleen op tijd is iedere dag gelijk is aan 0,866. |
|
|
|
|
|
a. |
Laat met een berekening zien dat de kans
dat Marleen in één week met vijf lesdagen steeds op tijd op school
zal zijn, kleiner is dan 50%. |
|
|
|
|
|
Als een leerling in een schooljaar 9 of
meer keren zonder goede reden te laat is gekomen, moet de school dit
melden aan Bureau Leerplicht. Marleen neemt elke dag de trein die
volgens de dienstregeling om 8:20 uur aankomt. Ze komt alleen te
laat door een vertraagde trein.
Veronderstel dat een schooljaar 38 lesweken heeft met elk vijf
lesdagen. De schoolleiding bekijkt halverwege het schooljaar welke
leerlingen moeten worden gemeld bij Bureau Leerplicht. De kans dat
Marleen wordt gemeld, is behoorlijk groot. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans dat Marleen na 19 weken
al 9 of meer keren te laat is gekomen. |
|
|
|
|
|
Marleen schrikt hiervan. Omdat ze vindt
dat ze toch een redelijk reisplan heeft, vraagt Marleen aan haar
school wat soepeler te zijn. De school geeft toe, ze mag voortaan
maximaal één dag per week te laat komen.
Ze kan nu dus officieel 0, 1, 2, 3 of 4 dagen per week te laat
komen. Als ze bijvoorbeeld in een week 3 dagen te laat zou komen,
wordt ze officieel 2 dagen als te laat geregistreerd.
Van het aantal keren dat Marleen nu in één week officieel te laat
komt, wordt een tabel gemaakt. Zie de tabel. |
|
|
|
|
|
Aantal keren per week officieel te laat |
|
aantal |
0 |
1 |
2 |
3 |
4 |
kans |
0,864 |
0,117 |
0,018 |
0,001 |
0,000 |
|
|
|
|
|
|
c. |
Toon met berekeningen aan dat de kansen
bij de aantallen 0 en 1, afgerond op drie decimalen, gelijk zijn aan
0,864 en 0,117. |
|
|
|
|
23. |
Examenvraagstuk
HAVO Wiskunde B, 2008. |
|
|
|
|
|
Een bekend
spel is ‘Eén tegen 100’. Hierin moet één
kandidaat het opnemen tegen 100 tegenspelers. In
deze opgave wordt gewerkt met een
vereenvoudigde versie van het spel.
|
|
|
Bij dit
spel worden er vragen gesteld waarbij steeds drie
mogelijke antwoorden worden aangeboden. Eén daarvan
is het goede antwoord.
Als de
kandidaat dit goede antwoord kiest, gaat hij door naar de volgende
vraag. De tegenspelers die het goede antwoord hebben gegeven, gaan
ook door naar de volgende vraag. De rest valt af. Als
de kandidaat een fout antwoord geeft, is het spel afgelopen.De eerste
vraag is voor de kandidaat geen probleem. Van de 100 tegenspelers weten
er 48 het goede antwoord. De overige 52 tegenspelers kiezen elk willekeurig
één van de drie mogelijke antwoorden. |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de
kans dat er bij het begin van de tweede vraag nog meer dan 65
tegenspelers over zijn. |
|
|
|
|
|
Voordat de
tweede vraag gesteld wordt, zijn er nog 70 tegenspelers over. Ook bij
de tweede vraag weet de kandidaat weer het goede antwoord. Bij een deel
van de tegenspelers is dit ook het geval. De rest kiest
weer willekeurig één van de drie mogelijke
antwoorden. Na vraag 2 blijken er nog 54 tegenspelers over te zijn. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken
hoeveel van de 70 tegenspelers bij vraag 2 naar verwachting hebben gegokt. |
|
|
|
|
|
|
|
|
24. |
examenvraagstuk
HAVO wiskunde A, 2016-II (gewijzigd)
In het jaar 2000 is een langlopend onderzoek gestart
naar de levensduur van ouderen. Er werd gestart met een
onderzoeksgroep van 508 mannen en 219 vrouwen die in dat jaar 65
geworden waren. Al deze mensen waren willekeurig geselecteerd.
De mannen in de onderzoeksgroep een kans
van 0,52 hadden om ten minste 80 jaar te worden, voor de vrouwen was
die kans kans 0,71 |
|
|
|
|
|
a. |
Bereken de kans dat precies de helft van de mannen
in de onderzoeksgroep ten minste 80 jaar wordt. |
|
|
|
|
|
b. |
Bereken de kans berekenen dat meer dan 150 maar
minder dan 165 vrouwen in de onderzoeksgroep de leeftijd van 80 jaar
bereiken. |
|
|
|
|
|
Het langlopende onderzoek duurt voort zolang nog
minimaal 50 mannen en minimaal 50 vrouwen uit de onderzoeksgroep in
leven zijn. De onderzoekers vragen zich af hoe groot de kans is dat
dit in het jaar 2025 het geval is.
De kans dat een willekeurige vrouw uit de onderzoeksgroep in 2025
nog in leven is, is 0,26. Voor een man is deze kans.
De kans dat er in 2025 nog minimaal 50 mannen uit de onderzoeksgroep
in leven zijn, is 0,816. |
|
|
|
|
|
c. |
Bereken de kans voor
één willekeurige man uit de onderzoeksgroep dat hij in 2025 nog in leven
is. |
|
|
|
|
|
d. |
Bereken de kans dat het onderzoek in het jaar 2025 nog steeds
voortduurt. |
|
|
|
|
|
©
h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|
|
|
|