1. |
ABCD is een
koordenvierhoek, met BD een middellijn van de cirkel.
PQ staat loodrecht op BD
Toon aan dat PACQ ook een koordenvierhoek is. |
|
|
|
|
|
2. |
Examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 2009. Gegeven is een
gelijkzijdige driehoek ABC.
l is de lijn door C, evenwijdig aan AB.
E is een willekeurig punt op l.
Punt D ligt op BC zó, dat ∠AED =
60º. Zie de figuur hiernaast.
ACDE is een koordenvierhoek. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan |
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat ∠CED = ∠CAD. |
|
|
|
|
|
c. |
Toon aan dat driehoek ADE gelijkzijdig is. |
|
|
|
|
3. |
In een scherphoekige
driehoek ABC is CD de hoogtelijn vanuit C.
E en F liggen op AC en BC zodat DE en DF loodrecht op AC
en BC staan.
Toon aan dat er een cirkel is die door A, B, E en F gaat. |
|
|
hint 1: |
Toon aan dat CEDF een koordenvierhoek is |
hint 2: |
Toon aan dat ∠CDE
= ∠CFE |
hint 3: |
Toon aan dat
∠CAB =
∠CFE |
|
|
|
|
|
|
4. |
Twee even grote cirkels
met middelpunten M en N snijden elkaar in A en B.
Een lijn door B snijdt de ene cirkel in de punten P en Q.
Toon aan dat AP = AQ.
|
|
|
|
|
|
hint 1: |
noem ∠AMB = 2α,
dan is ∠APB = 180-α |
hint 2: |
toon aan dat
∠BQA =
∠QPA |
|
|
|
|
|
|
5. |
ABCD is een
koordenvierhoek in een cirkel met straal r.
DC en AB snijden elkaar in P |
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat PC • PD = PA • PB |
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat PA • PB = PM2 -
r2 |
|
|
|
|
|
hint: |
gebruik het feit dat (a - b)(a
+ b) = a2 - b2 |
|
|
|
|
|
|
6. |
Toon in de figuur
hiernaast aan dat p + q = c - a |
|
|
|
|
|
7. |
Stelling van
Bramagupta.
Als van een koordenvierhoek de diagonalen elkaar loodrecht
snijden in S, dan staat de lijn die het midden van een zijde met
S verbindt loodrecht op de overstaande zijde.
In de figuur hiernaast is M het midden van DC en staat dus MP
loodrecht op AB.
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
hint: |
Toon aan dat DSC en APS gelijkvormig zijn. |
|
|
|
|
|
|
8. |
AB is een koorde in een
cirkel.
DC is de middelloodlijn van AB.
Een willekeurige lijn door C snijdt de cirkel in Q en AB in P
Toon aan dat de punten MPQD op een cirkel liggen. |
|
|
|
|
|
9. |
Vier punten ABCD liggen
op een cirkel zo dat AB en CD evenwijdig aan elkaar zijn.
AC en BD snijden elkaar in P. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat CP = DP. |
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat BD = AC. |
|
|
|
|
10. |
(vervolg van opgave 4)
In een driehoek ABC is AD een hoogtelijn.
DE staat loodrecht op AB en DF staat loodrecht op AC.
Toon aan dat ∠B = ∠AFE |
|
|
|
|
|
hint 1: |
Toon aan dat ∠ADE = ∠B |
hint 2: |
Toon aan dat A, E, F en D op een cirkel liggen |
|
|
|
|
|
11. |
In driehoek ABC
zijn drie hoogtelijnen getekend. Die snijden de andere zijden in D, E en
F.
D wordt gespiegeld in CB en levert D' op.
Bewijs dat D' op het verlengde van EF ligt. |
|
|
|
|
|
hint 1: |
∠BAC = ∠CFE |
hint 2: |
∠DFB = ∠BAC |
|
|
|
|
|
12. |
Examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 2001 In de figuur hiernaast is koordenvierhoek ABCD
getekend. AD is evenwijdig aan BC; ABCD is dus een trapezium.
Bewijs de volgende stelling:
Als een koordenvierhoek een trapezium is, heeft hij twee overstaande
zijden die even lang zijn. |
|
|
|
|
|
13. |
Examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 2002 Gegeven is een vierhoek ABCD met hoeken
α,
β,
γ
en
δ. De cirkel die raakt aan een zijde van de
vierhoek en aan de verlengden van de twee aangrenzende zijden, noemen we
een aangeschreven cirkel van de vierhoek. De middelpunten van de
aangeschreven cirkels van vierhoek ABCD zijn M, N, O en P. Zie
onderstaande figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Bewijs dat de punten M, B en N op één lijn liggen. |
|
|
|
|
|
We weten nu dat A, B, C en D op de zijden van
vierhoek MNOP liggen. Zie de figuur hieronder. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs dat de punten M, N, O en P op één cirkel liggen. |
|
|
|
|
14. |
Examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 2005 Gegeven zijn de cirkels c1
en c2 met middelpunten M1 en M2 en
stralen r1 en r2.
Cirkel c1 is groter dan cirkel c2.
Cirkel c2 ligt geheel buiten cirkel c1.
Het verbindingslijnstuk M1M2 snijdt c1
in punt A en c2 in punt B. Zie onderstaande figuur. De
lengte van lijnstuk AB is gelijk aan d. In de figuur is ook nog een
derde cirkel c3 getekend, met middelpunt D en straal d. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
We plaatsen c3 zo, dat hij c1
en c2 raakt. De raakpunten noemen we E en C.
Dan ligt punt E op M1D en punt C op M2D. Zie
onderstaande figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Vierhoek ABDE is een koordenvierhoek. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dit aan. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs dat de vijf punten A, B, C, D en E op één cirkel
liggen. |
|
|
|
|
15. |
Examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 2006 |
|
|
|
|
|
Gegeven zijn twee driehoeken ABC en BDE
met ∠ACB = ∠BDE.
De omgeschreven cirkels van deze driehoeken snijden elkaar in de punten
B en S.
Zie de figuur hiernaast.Bewijs dat S op de lijn AE ligt. |
|
|
|
|
|
16. |
Examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 2007. |
|
|
|
|
|
De hoekpunten van vierhoek ABCD
liggen op een cirkel. AB is
groter dan CD en AD is
groter dan BC . De lijnen AD en
BC snijden elkaar in P .
Verder is gegeven dat AB = BP .
Stel ∠BAD =
α
. Zie de figuur hiernaast.
Er geldt DC = DP. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dit aan |
|
|
|
|
|
Nu is bovendien gegeven dat AD
een middellijn is van de cirkel; het middelpunt
M van de cirkel ligt dus op AD. Het
punt S is het snijpunt van AC en
BD. Zie de figuur hiernaast. |
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs dat ∠ASD
= 3α |
|
|
|
|
17. |
Examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 2009. Gegeven is driehoek ABC met zijn omgeschreven cirkel.
Aan weerskanten van C liggen de punten K en L op de omgeschreven cirkel
zo dat CK = CL . De koorde KL snijdt de zijden AC en BC in P en Q.
Zie onderstaande figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Er geldt: ∠BAC =
∠QCL +∠CLK . |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs dat vierhoek ABQP een koordenvierhoek is. |
|
|
|
|
18. |
CP is de
hoogtelijn van een rechthoekige driehoek ABC met rechte hoek C.
De cirkel met middellijn AP snijdt CA in Q
De cirkel met middellijn PB snijdt CB in R
Toon aan dat AQRB een koordenvierhoek is. |
|
|
|
|
|
19. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B, 2010. Gegeven zijn twee evenwijdige lijnen
k en m en een punt A er tussenin. Zie de volgende
figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Je kunt op elk van de twee gegeven
lijnen een punt tekenen zo dat deze punten samen met punt A de
hoekpunten zijn van een rechthoekige, gelijkbenige driehoek. Een
dergelijke driehoek noemen we een geodriehoek. Er zijn
verschillende gevallen mogelijk. In deze opgave bekijken we de
situatie waarbij het hoekpunt van de rechte hoek van de
geodriehoek rechts van punt A op k ligt. Hieronder staat eerst
een constructie. Daarna wordt aan je gevraagd te bewijzen dat
het resultaat inderdaad een geodriehoek is.
Op k zijn de punten B en C getekend zo dat AB
^ BC en AB = BC . Punt D is op m
getekend zo dat DC ⊥ AC . Op k
is vervolgens punt E getekend zo dat ∠ADE
= 45° . Zie de volgende figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Er geldt: vierhoek ACED is een
koordenvierhoek. |
|
|
|
|
|
a. |
Bewijs dit. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs dat driehoek AED
een geodriehoek is. |
|
|
|
|
20. |
Op de
zijden van driehoek ABC worden drie gelijkzijdige driehoeken ADC,
AEB en CFB getekend.
Toon aan dat de omgeschreven cirkels van die driehoeken elkaar
in één punt S snijden. |
|
|
|
|
|
21. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B, 2012.
Gegeven is een cirkel met middelpunt
M
en een middellijn
AB.
k
is de raaklijn aan de cirkel in
punt B.
Op de cirkel liggen twee
punten
P
en
Q
zodanig dat
P
en
Q
beide aan dezelfde kant van
AB
liggen én dat
Q
op de kleinste boog tussen
B
en
P
ligt.
De snijpunten van de lijnen AP
en
AQ
met
k
zijn respectievelijk
P'
en
Q'
. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Er geldt:
∠ABP
= ∠AP' B |
|
|
|
|
|
a. |
Bewijs dit. |
|
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs dat
P,
Q,
Q'
en
P'
op één cirkel liggen. |
|
|
|
|
|
|
|
|
22. |
In een cirkel met
middellijn CD is een driehoek ABC getekend waarvan hoek A gelijk
is aan 20º
Bereken hoek BCD. |
|
|
|
|
|
23. |
Twee
bissectrices AD en BE van driehoek ABC snijden
elkaar in S.
Het blijkt dat de punten E, S, D en C op een cirkel liggen.
Bereken ∠C |
|
|
|
|
|
24. |
Twee
cirkels snijden elkaar in de punten P en Q.
M is het middelpunt van de ene cirkel.
MP snijdt de tweede cirkel in A, MQ snijdt de tweede cirkel in
B.
Toon aan dat PA = QB |
|
|
|
|
|
25. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B, 2014 |
|
|
|
|
|
Gegeven zijn een cirkel met middelpunt M en een
lijnstuk AB buiten de cirkel. De lijn door A en B snijdt de cirkel
niet.
Punten P en Q worden zodanig op de cirkel gekozen dat aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
- koorde PQ is evenwijdig aan lijnstuk AB;
- lijnstuk AQ snijdt de cirkel in R;
- lijnstuk BP snijdt de cirkel in S;
- AQ snijdt BP binnen de cirkel.
Zie de figuur hienaast.
Bewijs dat ABSR een koordenvierhoek is. |
|
|
|
|
|
26. |
Vanuit punt
A op een cirkel worden vier lijnstukken AB, AC, AD en AE
getrokken zodat C, D en E ook op de cirkel liggen.
Het blijkt dat driehoek ADB gelijkbenig is met tophoek D
Toon aan dat dan geldt ∠ADE = ∠ABD |
|
|
|
27. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B, 2014 |
|
|
|
|
|
Gegeven is een cirkel met een
koordenvierhoek ABCD met diagonalen AC en BD. Diagonaal BD verdeelt
hoek ADC in twee gelijke hoeken. Zie de figuur hiernaast.
Voor deze koordenvierhoek geldt: AB en BC zijn even lang. |
|
|
|
|
|
a. |
Toon dat aan. |
|
|
|
|
|
In de figuur hiernaast, is opnieuw een
cirkel getekend met een koordenvierhoek ABCD.
Er geldt nu:
- diagonaal BD verdeelt hoek ADC in twee gelijke hoeken;
- diagonaal AC verdeelt hoek BAD in twee gelijke hoeken.
De diagonalen snijden elkaar in het punt E.
De lijn door B en het middelpunt M van de cirkel snijdt diagonaal AC
in het punt F. De lijn door C en M snijdt diagonaal BD in het punt
G. |
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs dat de punten E, F, M en G op één cirkel
liggen. |
|
|
|
|
28. |
Een beroemd
probleem van van Schooten voor Huygens.
De volgende opgave is een probleem dat de Nederlandse wiskundige
Frans van Schooten voorlegde aan zijn leerling Christiaan
Huygens (in 1648). |
|
In een
willekeurige driehoek ABC worden twee willekeurige punten D en E
op respectievelijk CB en AC gekozen.
De vraag was: Hoe construeer je punt P op AB zodat geldt
dat de rode hoeken in de figuur hiernaast gelijk zijn? |
|
|
|
|
|
|
Spiegel de
hele driehoek in AB en snijdt de verlengden van CA en BC'
met elkaar in punt F. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan
dat FD'PE een koordenvierhoek is. |
|
|
|
|
|
b. |
Leg uit hoe
punt P te construeren is. |
|
|
|
|
29. |
examenvraagstuk VWO wiskunde B, 2015.
Gegeven zijn
cirkel c met middelpunt M en cirkel d met middelpunt
N. Lijn k gaat door M en raakt d in punt A. Lijn l
gaat door N en raakt c in punt B. De punten A en B liggen aan
dezelfde kant van MN. Punt S is het snijpunt van k en l.
De lijnen MB en NA snijden elkaar in punt C. De lijn door C en
S snijdt lijnstuk MN in punt D. Zie de figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bewijs dat geldt:
∠ACS = ∠NMS |
|
|
|
|
30. |
a. |
Gegeven is
een scherphoekige driehoek ABC. M is het middelpunt van de
omgeschreven cirkel van driehoek ABC. Zie de figuur.
Er geldt:
∠CBM = 90º - ∠CAB.
Bewijs dit. |
|
|
|
|
|
|
b. |
In de
driehoek van deze figuur maken we nu als volgt een vierhoek.
Kies een punt N op lijnstuk MB. De loodlijn in N op MB snijdt de
lijnstukken AB en BC in respectievelijk punt P en punt Q. Zie
de figuur.
Bewijs dat
APQC een koordenvierhoek is. |
|
|
|
|
|
31. |
De zijden
AB en DC van een koordenvierhoek ABCD snijden elkaar in Q
De zijden CB en DA van die koordenvierhoek snijden elkaar in P
Toon aan dat de bissectrices van de hoeken bij P en Q loodrecht
op elkaar staan. Dus dat
α hiernaast
gelijk is aan 90º |
|
|
|
|
|
32. |
|
|
|
|
|
|
PQRS is een
koordenvierhoek.
De tegenoverliggende zijden daarvan snijden elkaar in A en B.
De omgeschreven cirkels van de driehoeken APS en BSR snijden
elkaar in C.
Toon aan dat C op lijnstuk AB ligt. |
|
|
|
|
33. |
(vervolg
van opgave 32)
ABCD is een
koordenvierhoek.
De tegenoverliggende zijden daarvan snijden elkaar in P en Q.
Toon aan dat de bissectrices van ∠AQD
en ∠APB loodrecht op elkaar staan.
|
|
|
|
|
|
34. |
(vervolg
van opgave 8)
Van
koordenvierhoek ABCD staan de diagonalen loodrecht op elkaar.
PQ gaat door het snijpunt S van de diagonalen, en staat
loodrecht op DC.
Toon aan dat Q het midden van AB is. |
|
|
|
|
|
35. |
Twee
cirkels snijden elkaar in P en Q.
AB is een willekeurige koorde van de eerste cirkel (A en B zijn
niet gelijk aan P of Q)
BP snijdt de tweede cirkel in D
AQ snijdt de tweede cirkel in C |
|
|
|
|
|
a. |
Toon aan dat AB // CD |
|
|
|
|
b. |
Toon aan dat PD = QC |
|
|
|
|
36. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B, 2016-II. |
|
|
|
|
|
Gegeven is driehoek ABC. Verder is gegeven
een cirkel, zo dat
- de
cirkel zijde AB in punt D raakt;
- de cirkel zijde BC in twee punten E en F
snijdt;
- zijde DE evenwijdig aan zijde AC is.
Zie de figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bewijs dat vierhoek ADFC een
koordenvierhoek is. |
|
|
|
|
37. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B, 2017-II. |
|
|
|
|
|
Gegeven is een scherphoekige driehoek ABC
waarin de middelloodlijn van AB zijde BC snijdt. De
cirkel door de punten A, B en C heeft als
middelpunt M. De middelloodlijn van AB gaat dus door
M. Deze middelloodlijn snijdt AB in punt R en
BC in punt S. Zie de figuur.
In de figuur is ook vierhoek AMSC aangegeven. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bewijs dat vierhoek AMSC een
koordenvierhoek is. |
|
|
|
|
|
|
|
|