Voor elke dag
van het jaar is te bepalen hoe laat de zon opkomt en hoe laat de zon
ondergaat. Op elke dag van het jaar 2015 is volgens de lokale
zomertijd bepaald hoe laat de zon in de Australische stad Sidney
opkomt. De 365 meetpunten zijn in een assenstelsel getekend. Ze
liggen bij benadering op een sinusoïde. In onderstaande figuur is
deze sinusoïde getekend; een deel daarvan is dun getekend. Onder het dun getekende deel is de grafiek getekend volgens de tijdstippen van zonsopkomst volgens de wintertijd. De zonsopkomst volgens de wintertijd is 1 uur eerder dan volgens de zomertijd. |
|||
|
|||
Het laagste
punt van de grafiek van de zomertijd is (341; 5,62). Dit betekent
dus dat de zon op dagnummer 341 volgens de zomertijd het vroegst
opkomt. Dat is op tijdstip 5,62 (dus 5 uur en 37 min). Het hoogste
punt van het dun getekende deel van de grafiek van de zomertijd
bevindt zich op hoogte 8,00. De grafiek van de wintertijd is te benaderen met een formule van de vorm: |
|||
S(t) = p + q sin(2p/365(t - r)) |
|||
Hierin is S het tijdstip van zonsopkomst en t het dagnummer met t = 1 op 1 januari. Door gebruik te maken van de grafiek van de zomertijd kunnen mogelijke waarden voor p, q en r worden berekend. | |||
a. | Bereken mogelijke waarden voor p, q en r van S(t ). Geef je eindantwoorden in twee decimalen. | ||
Voor een plaats in Nederland zijn op dezelfde manier als voor Sydney volgens de lokale zomertijd de tijdstippen van zonsopkomst bepaald. Ook zijn de tijdstippen van zonsondergang volgens de zomertijd bepaald. De grafieken waarop de meetpunten liggen, zijn in de volgende figuur weergegeven. | |||
|
|||
Bij de grafiek
van de zonsopkomst hoort de formule: P(t) = 7,57 + 2,27sin(2p/365(t - 270,9)) met 1 ≤ t ≤ 365 en bij de grafiek van de zonsondergang hoort de formule: N(t) = 19,78 + 2,33sin(2p/365(t - 74,07)) met 1 ≤ t ≤ 365 Hierin is P het tijdstip van zonsopkomst en N het tijdstip van zonsondergang. Opnieuw is t het dagnummer met t =1 op 1 januari. Voor t kunnen dus alleen gehele waarden worden ingevuld. Voor elke dag kan de tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang worden bepaald. De langste dag is de dag waarop deze tijd zo groot mogelijk is. |
|||
b. | Bereken de tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang op de langste dag. Geef je eindantwoord in een geheel aantal uren en minuten. |
12. | Examenopgave VWO Wiskunde A, 2024-I | ||
Getij
ontstaat door de aantrekkingskracht die de zon en de
maan hebben op het zeewater. De zeewaterstand gaat
hierdoor afwisselend omhoog en omlaag. Er zijn
verschillende manieren om deze waterstand te
benaderen. Manus en Jan Willem bepalen bij Nes op Ameland de waterstanden bij laag- en hoogwater. Bij laagwater is de waterstand –123 centimeter ten opzichte van NAP (Normaal Amsterdams Peil). Zes uur later is het hoogwater, en de waterstand is dan +87 centimeter ten opzichte van NAP. Manus benadert de waterstand tussen de tijdstippen van laag- en hoogwater met een sinusfunctie en Jan Willem benadert de waterstand met de twaalfdelenregel. Bij de twaalfdelenregel wordt de waterstand benaderd door lijnstukken (delen van een rechte lijn) met elkaar te verbinden. De tijd tussen laag- en hoogwater wordt in zes gelijke delen verdeeld. Beginnend op het tijdstip van laagwater gaat de verandering van de waterstand bij de twaalfdelenregel als volgt: |
|||
- | Gedurende het eerste, tweede en derde deel stijgt de waterstand respectievelijk 1/6, 2/6 en 3/6 deel van de amplitude. | ||
- | Gedurende het vierde, vijfde en zesde deel stijgt de waterstand respectievelijk 3/6, 2/6 en 1/6 deel van de amplitude. | ||
|
|||
In de figuur zijn de benaderingen van de waterstanden met de twaalfdelenregel en de sinusfunctie weergegeven met respectievelijk een doorgetrokken en een gestippelde kromme. Het grootste verschil tussen beide benaderingen treedt op vlak voor en vlak na laagwater en vlak voor en vlak na hoogwater. | |||
Onderzoek wat het maximale verschil is tussen de manieren waarop Manus en Jan Willem de waterstand benaderen. Geef je antwoord in hele millimeters. | |||
13. |
Op het station van Amersfoort is een trap naar het
perron voorzien van een overkapping.
In de figuur hieronder zie je een model van het
zijaanzicht van de |
||
|
|||
In de figuur is het hoogste punt van de sinusoïde
(0; 6,46) en het laagste punt (15; 2,48). We kunnen voor deze sinusoïde een formule opstellen van de vorm: h(x) = a + b • sin(c(x + 7,5)) Hierbij geldt: a ≈ 4,5; b ≈ 2,0 en c ≈ 0,2. |
|||
a. | Bereken met behulp van het hoogste en het laagste punt van de sinusoïde de waarden van de constanten a, b en c in twee decimalen nauwkeurig. | ||
In de figuur is de trap weergegeven met lijnstukken: van (0, 4) via (2.7 , 4), (6.9 , 2), (8.1, 2) en (12.3, 0) naar (15, 0). We houden dus geen rekening met het feit dat de trap gedeeltelijk uit traptreden bestaat. Met behulp van de formule h(x) = 4,5 + 2,0 • sin(0,2(x + 7,5)) en de beschrijving van de trap kan voor iedere waarde van x het hoogteverschil tussen de overkapping en de trap berekend worden. |
|||
b. | Onderzoek of er een waarde van x is, waar het hoogteverschil kleiner is dan 2,35 meter. | ||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|||