|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
|
|
|
|
1. |
Olympiadevraagstuk.
Van
twee concentrische cirkels is de grootste 3 keer zo groot als de
kleinste.
AB is een middellijn en BC de raaklijn aan de kleinste cirkel.
Bereken BC als AC = 12. |
|
|
|
|
|
2. |
In een cirkel met
middellijn AB middelpunt M is DC evenwijdig aan AB, en hoek CBA
is 80º.
Bereken hoek AMD. |
|
|
|
|
|
3. |
In de figuur
hiernaast zijn A, B en C punten op de cirkel.
CD is een raaklijn aan de cirkel, en BC is een middellijn van de
cirkel.
AB = 5 en AD = 4
Bereken de lengte van CD. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
4. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde B,
2002 In de bovenste figuur
hiernaast zijn twee elkaar rakende cirkels c1 en c2
getekend met middelpunten respectievelijk M1 en M2.
Het raakpunt van deze cirkels is S.
Lijn l raakt c1 in P en c2 in
Q.
De gemeenschappelijke raaklijn aan c1 en c2
in S snijdt lijn l in punt T. |
|
|
|
|
|
a. |
Bewijs dat de punten P, Q en S op één
cirkel met middelpunt T liggen |
|
|
|
|
|
Verder is gegeven dat QR een
middellijn van c2 is. Zie de onderste figuur
hiernaast. |
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs dat P, S en R op één lijn liggen |
|
|
|
|
5. |
Examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 2011. Twee cirkels c1 en c2 met
middelpunten M en N snijden elkaar in de punten A en B.
Het verlengde van de straal MB snijdt c2 in het punt C en het
verlengde van de straal NB snijdt c1 in het punt D.
Zie de figuur.
Bewijs dat de punten M, N, C en D op één
cirkel liggen. |
|
|
|
|
|
6. |
Examenvraagstuk VWO
Wiskunde B, 2012.
Op een cirkel met middelpunt
M
liggen de punten
A,
B,
C
en
D
zo dat
AC
een middellijn is en de lijnstukken
AB
en
CD
evenwijdig zijn. Zie de figuur. |
|
|
|
|
|
a. |
Bewijs dat
vierhoek
ABCD een rechthoek is. |
|
|
|
|
|
Door punt
D
trekken we de lijn
l
evenwijdig aan
AC.
Lijn l
snijdt de cirkel behalve in
D
ook in punt
E.
Lijnstuk
ME snijdt
CD
in punt
S.
Zie de figuur. |
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs dat ∠CSE
= 3 • ∠CDE |
|
|
|
|
7. |
ABC is een
rechthoekige driehoek met rechte hoek C.
AD is de bissectrice van hoek A, en M is het midden van AD.
CM snijdt AB in punt E
Toon aan dat geldt:
∠BEC
= 3 ×
∠BAD |
|
|
|
|
|
8. |
PQ is een middellijn van een
cirkel met middelpunt M, en diameter d
RS is een willekeurige koorde van die cirkel, maar wel zo dat RS
lijnstuk MQ snijdt.
T is het snijpunt van QS met de raaklijn aan de cirkel in Q.
Toon aan dat geldt PS • PT = d2 |
|
|
|
|
|
9. |
Van een rechthoekige driehoek ABC
met rechte hoek A is M het midden van BC.
De lijn door M evenwijdig aan AC wordt getekend.
Deze lijn snijdt de bissectrice van hoek C buiten de driehoek in punt P.
Toon aan dat MP = MB |
|
|
|
|
|
10. |
ABC is een gelijkbenige driehoek
met tophoek C.
CD wordt getekend zodat CB de bissectrice van hoek ACD is, en zodat hoek
BDC een rechte hoek is. |
|
|
|
|
|
a. |
c is de cirkel door C, B
en D
M is het midden van AB.
Leg uit waarom M op c ligt. |
|
|
|
|
b. |
c snijdt AC in punt E.
Toon aan dat ED en BC elkaar loodrecht snijden. |
|
|
|
|
11. |
Twee cirkels gaan door elkaars
middelpunt.
MR is raaklijn aan de ene cirkel en PQ is een middellijn van de andere
cirkel.
RS is de hoogtelijn van driehoek RMS
Toon aan dat RS = 1/2
• MQ
|
|
|
|
|
|
12. |
In een rechthoekige
driehoek met rechte hoek A is AM een zwaartelijn en AD een hoogtelijn.
Lijn PQ staat loodrecht op AM en snijdt de hoogtelijn in punt S
Toon aan dat PS = SQ |
|
|
|
|
|
13. |
Examenvraagstuk
VWO Wiskunde B, 2016-I |
|
|
|
|
|
Gegeven is een driehoek ABC, waarbij hoek B
twee keer zo groot is als hoek C. Het middelpunt M van de
omgeschreven cirkel van driehoek ABC ligt binnen deze
driehoek. Middellijn AE snijdt zijde BC in punt D.
Zie de figuur. |
|
|
|
|
|
|
|
Bewijs dat driehoek ABD
gelijkbenig is. |
|
|
|
|
14. |
Examenvraagstuk VWO Wiskunde
B, 2016-II |
|
|
|
|
|
Gegeven is een cirkel c met middelpunt M
en straal 1.
Buiten de cirkel liggen punten P en Q zo dat M
niet op de lijn door P en Q ligt.
Op lijnstuk MP ligt binnen de cirkel het punt P' zo
dat MP' · MP
=
1.
Op lijnstuk MQ ligt binnen de cirkel het punt Q' zo
dat MQ' · MQ
=
1.
In de figuur zijn de punten P en Q met de bijbehorende
punten P' en Q' getekend. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De driehoeken MP'Q' en MQP
zijn gelijkvormig. |
|
|
|
|
|
a. |
Bewijs dit. |
|
|
|
|
|
|
In de volgende figuur zie je opnieuw de cirkel
c met middelpunt M en straal 1.
Verder is een lijn l buiten de cirkel getekend. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Op l ligt het punt A zo dat lijnstuk
MA loodrecht op l staat.
Op lijnstuk MA ligt het punt A' zo dat MA' ·
MA =
1.
In de figuur is ook een punt B op l
getekend.
Op lijnstuk MB ligt het punt B' zo dat MB' ·
MB =
1. |
|
|
|
|
|
b. |
Bewijs dat B' op de cirkel met
middellijn MA' ligt. |
|
|
|
|
15. |
Vlaamse Olympiade.
In een cirkel met middelpunt M en straal 12 is AC een koorde.
B is een punt op AC zodat driehoek ABM een rechte hoek heeft in M en BM
= 5.
Bereken de lengte van AC.
|
|
|
|
|
|
16 |
Twee cirkels raken elkaar in punt
C.
Met middelpunt M van de grootste cirkel ligt op de kleinere
cirkel.
AB is een willekeurige middellijn van de grootste cirkel
Zie de figuur.
Toon aan dat hoek a een rechte hoek is. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|