|
|||||
Boek V, propositie 11. | |||||
|
|||||
Het bewijs gaat met
de definitie van verhoudingen (D5)
Stel dat a1 : a2 = b1 : b2 Dan zijn gelijke hoeveelheden van a1 en b1 dus evenveel groter/kleiner dan gelijke veelvouden van a2 en b2 Stel dat ook b1 : b2 = c1 : c2 Dan zijn gelijke hoeveelheden van b1 en c1 dus evenveel groter/kleiner dan gelijke veelvouden van b2 en c2 Uit deze beiden volgt dan dat gelijke
hoeveelheden van a1 en c1 ook
evenveel groter/kleiner zijn dan gelijke hoeveelheden van a2
en c2 |
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |