|
|||||
Boek V, propositie 8. | |||||
|
|||||
|
|||||
Begin met twee
ongelijke grootheden a en c, en noem a de grotere
van de twee. Begin ook met een willekeurige andere d. Stel eerst dat het blauwe deel c groter is dan het overgebleven groene stuk. Neem dan een aantal keer het groene stuk totdat het groter is dan het paarse, en neem even vaak het blauwe stuk (in dit voorbeeld drie keer). |
|||||
|
|||||
Neem nu net zo vaak het paarse stuk totdat het voor het eerst groter is dan die blauwen samen (in dit voorbeeld vijf keer): | |||||
|
|||||
Als je nu het groene en blauwe lijnen aan elkaar legt, dan is dat samen meer dan die paarsen. kijk maar: | |||||
|
|||||
Links van de
stippellijn zijn die blauwen meer dan die paarsen (immers we namen die
paarsen tot ze voor het eerst groter waren dan de blauwen, dus met
eentje minder nog niet. Rechts van de stippellijn zijn die groenen
meer dan die ene paarse (zo waren die groenen gekozen) Dus de totale bovenste lijn is groter dan de onderste. Maar die bovenste is precies drie keer de oorspronkelijke rode lijn a! Dus driemaal a is wel groter dan vijfmaal d, maar driemaal c is niet groter dan vijfmaal d Dus a : d > c : d En ook
vijfmaal d is groter dan driemaal c, maar vijfmaal
d is nioet groter dan driemaal a |
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |