|
|||||
Boek I, propositie 19. | |||||
|
|||||
Stel dat in driehoek
ABC hoek A groter is dan hoek C. Dan is zijde BC groter dan zijde AB. Stel dat BC = AB. Dat kan niet want dan zouden de gele hoeken even groot zijn (basishoeken gelijkbenige driehoek). (I-5) Stel dat BC < AB. Dan zou hoek BAC ook kleiner moeten zijn dan hoek BCA (grotere hoek tegenover grotere zijde (I-18)), dus dat kan ook niet. Dus moet BC wel groter dan AB zijn. |
|
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |