|
|||||
Boek I, propositie 24. | |||||
|
|||||
Neem twee driehoeken ABC en DEF |
|||||
Teken een lijn AG
zodat de hoek CAG gelijk is aan
δ (I-23) en maak AG even lang als AB (en dus ook DE) (I-3) Teken GB en GC (P1) Dan zijn AGC en DEF congruent (ZHZ) (I-4) Dus is GC = EF De groene hoeken hiernaast zijn even groot want AGB is gelijkbenig. (I-5) |
|||||
CBG is meer dan een
groene hoek, en CGB is minder dan een groene hoek. Dus is hoek CBG groter dan hoek CGB. GC > CB want tegenover de
grotere hoek ligt de langere zijde (I-19) |
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |