|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|
|
Redeneringen. |
|
|
|
|
Laten we gaan
proberen uit de vorige lessen eens wat logische gevolgtrekkingen uit
beweringen te gaan maken. We gaan steeds uit van een aantal gegeven
proposities en/of formules en zullen gaan proberen daar nieuwe
conclusies uit te trekken.
We beginnen met een paar super simpele (en erg beroemde) basisgevallen
en breiden de boel langzaam uit.
voorbeeld 1.
Modus Ponens.
Deze formule ( de modus ponens) is een tautologie: (p1
∧ (p1 ⇒ p2)) ⇒
p2 dus klopt altijd.
In normaal Nederlands is misschien wel makkelijker om te zien wat hier
nou eigenlijk staat. Er staat namelijk niets meer dan "als
p1 waar is, en als uit het feit dat p1
waar is volgt dat dan ook p2 waar is, dan is p2
dus ook waar".
Vaak worden zulke ∧ series onder elkaar geschreven met de
slotconclusie eronder. Dat is een stuk overzichtelijker.
De modus ponens zou er dan zó uitzien:
Tussen de regels boven de streep staat dus steeds ∧ , en de
streep betekent ⇒
En natuurlijk kun je deze uitbreiden tot meer beweringen: |
|
|
|
|
p1
p1 ⇒
p2
p2 ⇒
p3
________
p3 |
|
|
|
|
|
voorbeeld 2.
Modus Tollens.
Laten we meteen met die eindvorm beginnen:
p1 ⇒
p2
¬
p2
_________
¬ p1 |
|
Net zo simpel als dit:
Neem de twee beweringen:
• Als Gerard 's nachts sex heeft gehad loopt hij de dag erop
glimlachend rond
• Gerard loopt een dag niet glimlachend rond.
Dan volgt daaruit dat hij de nacht ervoor geen sex heeft gehad.
|
Daar staat precies hetzelfde als
erboven met p1 = Gerard heeft de nacht sex gehad
en p2 = Gerard loopt glimlachend
rond.
In feite is dit gewoon de omgedraaide implicatie uit
deze les. Merk daarom nog
even op dat dit niet betekent dat als Gerard een dag glimlachend
rondloopt dat hij dan inderdaad de nacht ervoor sex heeft gehad.
Misschien is Gerard gewoon altijd wel een erg vrolijk varkentje! |
|
|
voorbeeld 3.
Reductio ad Absurdum.
twee mogelijkheden (eigenlijk twee keer dezelfde): |
|
|
p1 ⇒
(p2 ∧¬ p2)
_______________
¬
p1 |
of |
¬
p1 ⇒ (p2 ∧¬
p2)
__________________
p1 |
|
|
|
|
|
Ga na dat hier staat:
"Als iets onzin oplevert, dan is dat iets niet waar" |
|
|
|
|
voorbeeld 4.
Consequentia Mirabilis.
|
Dit spreekt voor
zichzelf.......letterlijk!!!
(het oude grapje: "regel 1: ik heb gelijk. regel
2: als ik niet gelijk heb treedt regel 1 in werking") |
|
|
|
|
Combinaties maken. |
|
|
|
|
Natuurlijk kun je ook
eerst formules veranderen met de tautologieën die we al in eerdere
lessen vonden voordat je ze in dit soort redeneringen plaatst.
Dit waren de twee belangrijksten:
(p1 ⇒
p2) ⇔ (¬
p2 ⇒ ¬
p1) (omgekeerde
implicatie)
¬ ¬
α ⇔
α (de dubbele
negatie) |
Ik bedoel een voorbeeldje als het volgende. Stel dat de volgende vier
beweringen allemaal waar zijn:
1. Alle jongens zijn eigenwijs.
2. Mensen met een lange neus zijn nooit eigenwijs.
3. Alle meisjes zijn intelligent.
4. Ik heb een lange neus.
Wat zegt dat nou precies over mij?
Dan kunnen we dat logisch als volgt ontrafelen:
Noem p1 : iemand is een jongen en
p2: iemand is eigenwijs. Dan
zegt de eerste bewering p1 ⇒ p2
Noem p3: iemand heeft een lange neus. Dan
zegt de tweede bewering p3 ⇒ ¬
p2
Noem p4: iemand is intelligent. Dan zegt
de derde bewering ¬
p1 ⇒ p4
(aannemend dat er alleen jongens/meisjes zijn)
Als ik een lange neus heb, dan geldt voor mij dus p3
We hebben dan de volgende beweringen:
p1 ⇒ p2
p3 ⇒ ¬
p2
¬
p1 ⇒
p4
p3 |
We gaan een rijtje Modus Ponens opbouwen:
Begin met de onderste: p3
Dan de tweede: p3 ⇒ ¬
p2
¬
p2 kunnen we met de eerste maken door
omgekeerde implicatie: ¬
p2 ⇒ ¬
p1
Tenslotte de derde: ¬
p1 ⇒ p4
We hebben dan het volgende rijtje met de conclusie eronder:
p3
p3 ⇒ ¬
p2
¬
p2 ⇒ ¬
p1
¬
p1 ⇒ p4
___________
p4 |
De conclusie is: Ik ben intelligent. (eigenlijk:
iemand met een lange neus is intelligent)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPGAVEN |
|
|
|
|
1. |
Welke
conclusie is mogelijk? |
|
|
|
|
|
a. |
Als het
herfst is vallen de bladeren van de boom
Als het geen herfst is dan ben ik erg depressief |
|
|
|
|
|
b. |
Alle
jongens houden van computeren
Alle meisjes hebben lang haar
Sportieve mensen hebben kort haar
Ik houd niet van computeren |
|
|
|
|
|
c. |
Als ik
geld heb dan ben ik vrolijk
Als ik niet ziek ben dan ga ik sporten
Ik ben nu niet vrolijk
Als ik geen geld heb dan ga ik niet sporten |
|
|
|
|
|
d. |
Iedereen die Hans heet is slecht in wiskunde
Iedereen die niet Hans heet is niet blond
Iedereen die geen auto heeft is blond
Ik ben goed in wiskunde. |
|
|
|
|
|
e. |
Als ik
nu niet ga luieren dan ga ik over
Als ik na de vakantie een arme sloeber ben dan heb ik geen
baantje gehad
Als ik nu ga luieren dan kan ik nu beter zelfmoord plegen
Als ik over ga dan ga ik in de vakantie een baantje nemen
Ik ben na de vakantie een arme sloeber. |
|
|
|
|
2. |
Wat
volgt uit deze drie beweringen?
Iemand die niet gelukkig is gaat altijd veel eten.
Iemand die niet in geldnood zit is gelukkig.
Iemand die in geldnood zit gaat niet veel eten. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
|