© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|||
1. | H0:
p = 0,2 (kans is niet groter) H1: p > 0,2 (kans is wel groter) meting: 27 van de 100 overschrijdingskans: P(X ≥ 27) = 1 - P(X £ 26) = 1 - binomcdf(100, 0.2, 26) = 0,0558 dat is groter dan α (0,05) , dus H0 aannemen: de kans is NIET significant groter dat hij het goed raadt. |
||
2. | H0:
p = 0,1 (de fabrikant) H1: p < 0,1 (ik) meting: 2 van de 62 overschrijdingskans: P(X ≤ 2) = binomcdf(62, 0.1, 2) = 0,045 dat is kleiner dan α (0,05) , dus H0 verwerpen: ik mag dat WEL concluderen. |
||
3. | H0:
p = 0,30 (de crême helpt niet) H1: p > 0,30 (de crême helpt wel) meting: 15 van de 40 overschrijdingskans: P(X ≥ 15) = 1 - P(X ≤ 14) = 1 - binomcdf(40, 0.30, 14) = 0,19 dat is groter dan α (0,05) , dus H0 aannemen: de crême helpt niet. |
||
4. | Als de kans inderdaad
6% per leerling is, dan is de kans dat er van een klas van 25 meer dan 3
spijbelen: P(X > 3) = 1 - P(X ≤ 3) = 1 - binomcdf(25, 0.06, 3) = 0,0598 H0: p = 0,06 H1: p > 0,06 meting: 16 van de 105 overschrijdingskans: P(X ≥ 12) = 1 - P(X ≤ 11) = 1 - binomcdf(105, 0.0598, 11) = 0,0231 dat is kleiner dan α (0,05) , dus H0 verwerpen: de kans is inderdaad groter dan 6% |
||
5. | zonder sinaasappels
is de kans 142/500 = 0,284 H0: p = 0,284 (het helpt niet) H1: p < 0,284 (met sinaasappels minder vaak verkouden) meting: 122 van de 500 overschrijdingskans: P(X ≤ 122) = binomcdf(500, 0.284, 122) = 0,025 dat is kleiner dan α (0,05) , dus H0 verwerpen: met sinaasappels wordt je inderdaad significant minder verkouden. |
6. | H0:
p = 0,60 (de burgemeester) H1: p < 0,60 (zijn vrouw) meting: 22 van de 50 overschrijdingskans: P(X ≤ 22) = binomcdf(50, 0.60, 22) = 0,016 dat is groter dan α (0,01) , dus H0 aannemen: de burgemeester heeft gelijk. |
|||||||||||||||||||||||||||
7. | a. | H0:
p = 0,25 (de theorie) H1: p > 0,25 (de bioloog) meting: 28 van de 86 overschrijdingskans: P(X ≥ 28) = 1 - P(X ≤ 27) = 1 - binomcdf(86, 0.25, 27) = 0,070 dat is groter dan α (0,05) , dus H0 aannemen: de bioloog mag dat NIET concluderen |
||||||||||||||||||||||||||
b. |
|
|||||||||||||||||||||||||||
Hier staat in het kort wat er kan gebeuren bij de verschillende combinaties van tweede generatie planten. | ||||||||||||||||||||||||||||
In totaal tellen we 48R en 16w
bij de nakomelingen De verhouding zal 3 : 1 zijn |
||||||||||||||||||||||||||||
8. | a. | binomiaal met n
= 15 en p = 0,6 P(X ≥ 10) = 1 - P(X ≤ 9) = 1 - binomcdf(15, 0.6, 9) = 0,4032 |
||||||||||||||||||||||||||
b. | Dan heeft de klant
gelijk (p = 0,30), maar zijn er toch 28 of meer goede LEDs P(X ≥ 28) = 1 - P(X ≤ 27) = 1 - binomcdf(60, 0.30, 27) = 0,0048 |
|||||||||||||||||||||||||||
c. | Dan heeft de
winkelier gelijk (p = 0,60), maar zijn er toch 27 of
minder goede LEDs P(X ≤ 27) = binomcdf(60, 0.60, 27) = 0,0133 |
|||||||||||||||||||||||||||
d. | klant ten onrechte
gelijk: binomcdf(60, 0.60, G) winkelier ten onrechte gelijk: 1 - binomcdf(60, 0.30, G) Y1 = (1 - binomcdf(60, 0.30, X)) - binomcdf(60, 0.60, X) kijk bij TABLE wanneer dat minimaal is. Dat geeft X = G = 26 (verschil 0,00332) |
|||||||||||||||||||||||||||
9. | a. | H0:
p = 0,04 wel onderzoek H1: p < 0,04 geen onderzoek meting is 71 van de 2000 overschrijdingskans: P(X ≤ 71) = binomcdf(2000, 0.04, 71) = 0,1662 dat is groter dan α (= 0,10) dus H0 aannemen: er moet wel een onderzoek komen; het nalaten is dus NIET gerechtvaardigd |
||||||||||||||||||||||||||
b. | H0:
p = 0,85 test is goed H1: p < 0,85 test is niet goed meting is 58 van de 71 overschrijdingskans: P(X ≤ 58) = binomcdf(71, 0.85, 58) = 0,261 dat is groter dan α (= 0,15) dus H0 aannemen: er is niet voldoende reden te concluderen dat de test niet goed is |
|||||||||||||||||||||||||||
10. | a. | H0:
p = 0,40 H1: p < 0,40 binomcdf(100, 0.40, X) moet groter dan 0,05 zijn als Dreft gelijk krijgt. Y1 = binomcdf(100, 0.40, X) kijk bij TABLE wanneer dat groter dan 0,05 is dat is zo vanaf X = 32, dus bij 32 of meer gezinnen krijgt Dreft gelijk. |
||||||||||||||||||||||||||
b. | Meting is 34 van de
100 binomcdf(100, 0.40, 34) = 0,13 bij α < 0,13 krijgt Klok gelijk |
|||||||||||||||||||||||||||
11. | a. | Dan moet hij in de
eerste 7 pakken 4 bonnen hebben gekregen. De kans daarop is binompdf(7, 0.70, 4) = 0,2269 Bovendien moet ook het achtste pak een bon opleveren. De totale kans wordt dan 0,2269 • 0,70 = 0,1588 |
||||||||||||||||||||||||||
b. | P(X
≥ 5) = 1 - P(X ≤
4) Y1 = 1 - binomcdf(X, 0.70, 4) Kijk bij TABLE wanneer dat voor het eerst groter is dan 0,99 Dat is bij X = n = 12 (0,9905) |
|||||||||||||||||||||||||||
c. | H0:
p = 0,70 (de fabrikant) H1: p < 0,70 (de consumentenorganisatie) meting is 50 pakken, de overschrijdingskans is binomcdf(50, 0.70, X) kijk in TABLE wanneer dat kleiner dan 0,03 is; dat is voor X < 29 Bij 28 of minder pakken krijgt de consumentenorganisatie dan gelijk. |
12. | Noem de kans dat
de laatste buitenbaan wint p. H0: er is geen verschil. dan is p = 0,5 H1: de laatste buitenbaan wint vaker, dan is p > 0,5 De meting gaf 26 van de 40. De overschrijdingskans is dan P(X ≥ 26) = 1 - P(X ≤ 25) Dat is 1 - binomcdf(40, 0.5, 25) = 0,04 Dat is kleiner dan het significantieniveau (0,05) dus H0 wordt verworpen De toeschouwer krijgt gelijk. |
||
13. | H0:
p = 0,5 (geen voorspellende gaven) H1: p > 0,5 (wel voorspellende gaven) de meting was 4 van de 6. overschrijdingskans is P(X ≥ 4) = 1 - P(X ≤ 3) = 1 - binomcdf(6, 0.5, 3) = 0,34375 Dat is veel groter dan 0,10 dus er is GEEN reden om te zeggen dat Paul voorspellende gaven had. |
||
14. | H0:
(fabrikant) p = 0,02 H1: (klant): p > 0,02 De meting is 20 stuks, en dat gaf 2 kokers met gebroken chips. Overschrijdingskans: P(aantal kokers ≥ 2) = 1 - P(aantal kokers ≤ 1) = 1 - binomcdf(20, 0.02, 1) = 0,0599 Dat is groter dan α = 0,05 dus H0 wordt aangenomen. Er is GEEN reden de bewering van de fabrikant in twijfel te trekken |
||
15. | H0:
p = 0,40 H1: p > 0,40 meting is 28 van de 50 overschrijdingskans: P(X ≥ 28) = 1 - P(X ≤ 27) = 1 - binomcdf(50, 0.40, 27) = 0,016 Dat is groter dan α (0,01), dus H0 wordt aangenomen Er is GEEN reden om te veronderstellen dat meer dan 40% van de artikelen computerartikelen zijn. |
||
16. | H0:
p = 1/37
(eerlijke tafel) H1: p > 1/37 (vaker nul) P(X ≥ G) < 0,05 (eenzijdige toets) 1 - P(X ≤ G - 1) < 0,05 Y1 = binomcdf(4000, 1/37, X - 1) kijk in TABLE wanneer dat minder dan 0,05 is. Dat geeft X = 126 Vanaf 126 keer een 0 maag je concluderen dat 0 inderdaad vaker voorkomt. |
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |