© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|||
1. | a. | x ' = 2cost = 0 t = 1/2π ∨ t = 11/2π y ' = 2cos(2t - 1/2π) = 0 2t - 1/2π = 1/2π ∨ 2t - 1/2π = 11/2π (beiden +k2π) t = 1/2π + kπ ∨ t = π + kπ Dat geeft t = 0, 1/2π, π, 11/2π, 2π De keerpunten zitten bij t = 1/2π en t = 11/2π t = 1/2π geeft x = 2 en y = 1 en het keerpunt (2, 1) t = 11/2π geeft x = -2 en y = 1 en het keerpunt (-2, 1) vlak naast t = 1/2π : neem bijv t = 1/2π + 0,01 Dat geeft x = 1,9999 en y = 0,9998 De helling is dan (1 - 0,9998)/(2 - 1,9999) = 2 vlak naast t = 11/2π : neem bijv t = 11/2π + 0,01 Dat geeft x = -1,9999 en y = 0,9998 De helling is dan (1 - 0,9998)/(-2 - - 1,9999) = -2 |
|
b. | x ' = cos(t
- 1/4π)
= 0 t - 1/4π = 1/2π ∨ t - 1/4π = 11/2π t = 3/4π ∨ t = 13/4π y ' = 2sin(2t) • cos(2t) • 2 = 0 sin2t = 0 ∨ cos2t = 0 t = 0, 1/2π, π, 11/2π, 1/4π, 3/4π, 5/4π, 7/4π De keerpunten zitten bij t = 3/4π en t = 13/4π t = 3/4π geeft x = 1 en y = 1 en het keerpunt (1, 1) t = 13/4π geeft x = -1 en y = 0 en het keerpunt (-1, 0) vlak naast t = 3/4π: neem bijv. t = 3/4π + 0,01 Dat geeft x = 0,99995 en y = 0,9996 De helling is dan (1 - 0,9996)/(1 - 0,99995) = 8 vlak naast t = 13/4π: neem bijv. t = 13/4π + 0,01 Dat geeft x = -0,99995 en y = 0,9996 De helling is dan (1 - 0,9996)/(-1 - - 0,99995) = -8 |
||
c. | x ' = -2cos2t = 0 cos2t = 0 t = 1/4π, 3/4π, 5/4π, 7/4π, 21/4π, 23/4π y ' = 2/3cos(2/3t) = 0 cos(2/3t) = 0 2/3t = 1/2π + k2π ∨ 2/3t = 3/2π + k2π t = 3/4π + k 2/3π ∨ t = 1/4π + k 2/3π t = 3/4π, 17/12π, 1/12π, 21/4π, 35/12π, 7/12π De keerpunten zitten bij t = 3/4π en t = 21/4π
Dat levert de punten (5, 3) en (3, 1) |
||
2. | x' (t) =
3cos(3t) = 0 3t = 1/2π + k2π ∨ 3t = 3/2π + k2π t = 1/6π + k2/3π ∨ t = 1/2π + k2/3π t = 1/6π, 1/2π, 5/6π, 7/6π, 11/2π, 11/6π y ' = -2sin(2t) = 0 2t = 0 + k2π ∨ 2t = π + k2π t = 0 + kπ ∨ t = 1/2π + kπ t = 0, 1/2π, π, 3/2π, De keerpunten zitten bij t = 1/2π en t = 3/2π Dat zijn de punten (-1, -1) en (1, -1) vlak naast t = 1/2π, bijv t = 1/2π + 0,01 geeft x = -0,99955 en y = -0,9998 de helling is dan (-1 - - 0,9998)/(-1 - - 0,99955) = 4/9 dat geeft de raaklijn y = 4/9x + b -1 = 4/9 • -1 + b geeft b = -5/9 vlak naast t = 3/2π, bijv t = 3/2π + 0,01 geeft x = 0,99955 en y = -0,9998 de helling is dan (-1 - - 0,9998)/(1 - 0,99955) = -4/9 dat geeft de raaklijn y = -4/9x + b -1 = -4/9 • 1 + b geeft b = -5/9
De raaklijnen snijden elkaar in het punt Q = (0, -5/9) Dat geeft de punten (0, 1) (0, -1/2)
(0, -1/2)
(0, -1/2)
(0, -1/2) |
||
3. | a. | x' (t) =
-3sin(3t) = 0 sin3t = 0 3t = 0 + k2π ∨ 3t = π + k2π t = 0, 2/3π, 4/3π, 1/3π, π, 5/3π Dat geeft respectievelijk de punten (1, -1) en (1,1/2) en (1, 1/2) en (-1, -1/2) en (-1, 1) en (-1, -1/2) |
|
b. | Het linkerkeerpunt is
het punt (-1, 1) en hoort bij t =
π Neem t = π + 0,01 Dat geeft het punt (-0,99955, 0,99995) De helling is dan (1 - 0,99995)/(-1- -0,99955) = 0,00005/-0,00045 = -1/9 |
||
c. | y = x sin(t - 1/2π) = cos(3t) cos(1/2π - (t - 1/2p)) = cos3t cos(π - t) = cos3t π - t = 3t + k2π ∨ π - t = -3t + k2π -4t = -π + k2π ∨ 2t = -π + k2π t = 1/4π + k1/2π ∨ t = -1/2π + kπ dat geeft t = 1/4π, 1/2π, 3/4π, 5/4π, 3/2π, 7/4π Dat geeft respectievelijk de punten: (-1/2√2, -1/2√2) en (0,0) en (1/2√2, 1/2√2) en (1/2√2, 1/2√2) en (0,0) en (-1/2√2, -1/2√2) |
||
4. | a. | x = 0 4/3•t3 - 4t = 0 t(4/3t2 - 4) = 0 t = 0 ∨ t2 = 3 t = 0 ∨ t = √3 ∨ t = -√3 Dat geeft de punten (0, 0) en (0, -6) en (0, -6) y = 0 -2t4 + 4t2 = 0 -2t2(t2 - 2) = 0 t2 = 0 ∨ t2 = 2 t = 0 ∨ t = √2 ∨ t = -√2 Dat geeft de punten (0,0) en (-4/3√2, 0) en (4/3√2, 0) |
|
b. | De kromme snijdt
zichzelf voor t = ±√3 in het punt
(0, -6) (zie vraag a) x ' = 4t2 - 4 en y ' = -8t3 + 8t t = -√3 geeft x' = 8 en y ' = 16√3 en de helling 16√3/8 = 2√3 de raaklijn daar maak een hoek van tan-1(2√3) = 73,9º met een horizontale lijn t = √3 geeft x' = 8 en y ' = -16√3 en de helling -16√3/8 = -2√3 de raaklijn daar maak een hoek van tan-1(-2√3) = -73,9º met een horizontale lijn de kromme snijdt zichzelf onder een hoek van 2 • 73,9 = 147,8º, of 32,2º als je een scherpe hoek wilt. |
||
c. | x ' = 0 4t2 - 4 = 0 t = 1 ∨ t = -1 y ' = 0 -8t3 + 8t = 0 -8t(t2 - 1) = 0 t = 0 ∨ t = 1 ∨ t = -1 We vinden keerpunten bij t = 1 en t = -1 en dat zijn de punten (-22/3, 2) en (22/3, 2) Voor de helling geldt: |
||
Voor t = 1 en t = -1 geeft dat hellingen -2 en 2. | |||
5. | x ' = 0
⇒ -sint = 0 ⇒ t = 0, π, 2π, 3π, .... y ' = 0 ⇒ acosat = 0 ⇒ cosat = 0 ⇒ at = 1/2π, 3/2π, 5/2π, .... ⇒ t = 1/2a•π, 3/2a•π, 5/2a•π, ... Ergens in deze twee rijen moet een dubbele zitten als er een keerpunt is. dus moet n/2a een geheel getal zijn (n = 1, 3, 5, ...) omdat n oneven is, moet 2a ook oneven zijn, dus is a = 1/2, 11/2, 21/2, ... |
||
6. | y(t)=
1 - cos(2t)= 0 cos2t = 1 2t = 0 + k2π t = 0 + kπ in dit geval t = -π, 0, π y ' = 2sin(2t) en voor -π, 0, π is dat gelijk aan 0 x ' = 2 - 2cos(2t) en voor -π, 0, π is dat gelijk aan 0 we hebben dus te maken met keerpunten. Het zijn de punten (-π, 0) (0,0) en (π, 0) kies vlak naast t = π bijvoorbeeld t = π - 0,01 dat geeft x = 6,283184 en y = 0,000199993333 de helling is dan (0 - 0,000199993333)/(2π - 6,283184) = -153 Dat wordt erg groot. Het doet ons vermoeden dat de poten inderdaad loodrecht op de grond staan. Het bewijs dat dat inderdaad zo is: |
||
Voor t = -π, 0, π staat daar ±1/0 dus dat gaat naar ±∞ | |||
7. | a. | x(t) = (1 + sin2t) •
cost = cost + sin2tcost x ' = -sint + 2sintcost • cost - sin2t sint = -sint + 2sint (1 - sin2t) - sin3t = -sint + 2sint - 2sin3t - sin3t = sint - 3sin3t y(t) = (1
- sin2t)
• sint
= sint - sin3t |
|
b. | sint
- 3sin3t
= 0 sint (1 - sin2t) = 0 sint = 0 ∨ sin2t = 1/3 sint = 0 ∨ sint = √1/3 ∨ sint = -√1/3 t = 0, π, 0.615, 2.526, 3.757, 5.668 (de oplossingen tussen 0 en 2π) y'(t) = 3cos3t - 2cost = cost(3cos2t - 2) Als sin2t = 1/3, dan is cos2t = 1 - 1/3 = 2/3, dus wordt dat stuk tussen haakjes nul, en dus y' ook Dus bij de laatste vier waarden van t is x' = 0 en y' = 0 |
||
c. | sint =
√1/3
geeft sin2t = 1/3 dus cos2t = 2/3 en cost = ±√2/3 dan is x = (1 + sin2t) • cost = 4/3 • ±√2/3 = ±4/9√6 dan is y = (1 - sin2t) • sint = 2/3 • √1/3 = 2/9√3 Dat geeft de keerpunten (±4/9√3, 2/9√3) sint = -√1/3 geeft op dezelfde manier de keerpunten (±4/9√6, -2/9√3) neem nu t = sin-1(√1/3) + 0,001 Dat geeft het punt x = 1,08866129 en y = 0,3848990 De helling is dan (2/9√3 - 0,3848990)/(4/9√6 - 1,08866129) = 0,000001179/0,0000008179 ≈ 1,4 |
||
8. | a. | y = -x
+ 3 t2(3 - t) = -t(2 - t)2 + 3 3t2 - t3 = -t(4 - 4t + t2) + 3 3t2 - t3 = -4t + 4t2 - t3 + 3 0 = t2 - 4t + 3 (t - 3)(t - 1) = 0 t = 3 ∨ t = 1 Dat geeft de snijpunten (3, 0) en (1, 2) |
|
b. | x = 0 t(2 - t)2 = 0 t = 0 ∨ t = 2 Dat geeft de punten (0,0) en (0, 4) en die laatste is A. x
= t(2 - t)2 = t (4
- 4t + t2)
= 4t - 4t2 + t3 Neem t = 2,01 |
||
c. | x = 0
geeft t = 0 en t = 2 Als de krommen de y-as raken, dan moet gelden x' = 0 (en y ' ≠ 0) x ' = 4 - 8t + 3t2 en x '(2) = 0 dus dat klopt y = t2(a - t) = at2 - t3 dus y ' = 2at - 3t2 en dan is y' (2) = 4a - 12 en voor a ≠ 3 is dat inderdaad niet gelijk aan 0. |
||