|
|||||
1. | a. | Als t groter
wordt, dan wordt √t ook groter en 0,5√t dus ook Dan wordt 12 - 0,5√t dus kleiner Dan wordt de breuk groter, dus wordt P groter. De grafiek van P(t) stijgt. |
|||
b. | Als a groter
wordt, dan wordt 0,012a ook groter Dan wordt 2 - 0,01a kleiner Dan wordt de wortel ook kleiner Dan wordt Q dus groter De grafiek van Q(a) stijgt. |
||||
c. | Als x groter
wordt, dan wordt x0,2 ook groter Dan wordt 3 + x0,2 ook groter Dan wordt de breuk kleiner Dan wordt 2500 - de breuk groter De grafiek van S(x) stijgt. |
||||
2. | a. | Als t steeds
groter wordt dan gaat 1200/t naar
nul. Dus gaat de noemer van de breuk naar 0 + 5 = 5 De hele breuk wordt dan 18/5 = 3,6 P heeft grenswaarde P = 3,6 |
|||
b. | Als a
steeds groter wordt dan wordt a0,9 ook
steeds groter De noemer wordt dus steeds groter Dan gaat de breuk naar nul. S heeft grenswaarde S = 0 |
||||
3. | Als P kleiner
wordt, dan wordt P - G ook
kleiner Dan wordt 86/25 · (P - G) ook kleiner Dan wordt A groter want er gaat van 1245 een kleiner getal af. |
||||
4. | Als B constant
is, dan is H = constante -
(20 - A)/3 Als A groter wordt, dan wordt 20 - A kleiner Dan wordt (20 - A)/3 ook kleiner Dan wordt H groter want er wordt van die constante een kleiner getal afgetrokken. |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |