1. | Maak formules voor de
lijnen die de ladders voorstellen. Pythagoras voor de ladder van 13 geeft: a2 + 122 = 132 ⇒ a2 = 169 - 144 = 25 ⇒ a = 5 De lijn van de ladder van 13 gaat door (0, 5) en (12,0) helling is 80/21= (0 - 5)/(12 - 0) = -5/12 beginpunt is (0, 5) dus de vergelijking is y = -5/12x + 5 Pythagoras voor de ladder van 20 geeft a2 + 122 = 202 ⇒ a2 = 400 - 144 = 256 ⇒ a = 16 De lijn van de ladder van 20 gaat door (0,0 ) en (12, 16) de helling is Δy/Δx = (16 - 0)/(12 - 0) = 16/12 = 4/3 beginpunt is (0,0) dus de vergelijking is y = 4/3x Snijpunt van beide lijnen: -5/12x + 5 = 4/3x 13/4x = 5 x = 20/7 y = 4/3 · 20/7 = 80/21 De ladders kruisen elkaar op hoogte 80/21 ( ≈ 3,81) |
||
2, | Noem t = 0
mijn 11e verjaardag, en neem t in jaren. Mijn grafiek is dan een rechte lijn door (0, 135) en (4, 165) a = Δy/Δt = (165 - 135)/(4 - 0) = 7,5 b = 135 want dat is het beginpunt. Mijn lijn heeft vergelijking y = 7,5t + 135 De grafiek van het boompje is een rechte lijn door (0, 90) en (4, 270) a = Δy/Δt = (270 - 90)/(4 - 0) = 45 b = 90 want dat is het beginpunt. De lijn van het boompje heeft vergelijking y = 45t + 90 Snijpunt: 7,5t + 135 = 45t + 90 45 = 37,5t t = 1,2 t = 0 was op mijn elfde verjaardag, dus wij zijn even lang als ik 12,2 jaar ben. |
||
3. | a. | qx + 5 = x + 7 qx - x = 2 x(q - 1) = 2 x = 2/(q - 1) dat geeft y = x + 7 = 2/(q - 1) + 7 Het snijpunt is (2/(q - 1), 2/(q - 1) + 7) |
|
b. | De derde lijn moet ook door dat punt gaan: y = 5x + q geeft dan 2/(q - 1) + 7 = 5 · 2/(q - 1) + q Y1 = 2/(q - 1) + 7 Y2 = 5 · 2/(q - 1) + q intersect geeft q = 5 ∨ q = 3 Maar voor q = 5 zijn de eerste en tweede lijn gelijk. Dus blijft over q = 3 |
||
4, | a. | De y-as is de
lijn x = 0, als je die snijdt met y = 0,5x + 2 dan krijg je y = 0,5 • 0 + 2 = 2 dus A = (0, 2) als je die snijdt met y = 8 - x dan krijg je y = 8 - 0 = 8 dus B = (0, 8) snijpunt van f en g: 0,5x + 2 = 8 - x 1,5x = 6 x = 4 Dan is y = 8 - x = 8 - 4 = 4 dus C = (4, 4) Driehoek ABC heeft basis AB = 6 De hoogte is de afstand van C tot de y-as en die is xC = 4 De oppervlakte is dan 0,5 • 6 • 4 = 12 |
|
b. | Noem de lijn x
= p Dan is yS = 0,5p + 2 en yT = 8 - p Als S boven T ligt, dan is de afstand ST = yS - yT = (0,5p + 2) - (8 - p) = 18 0,5p + 2 - 8 + p = 18 1,5p - 6 = 18 1,5p = 24 p = 16 en dan is S = (16, 10) en T = (16, -8) Als S onder T ligt, dan is de afstand ST = yT - yS = (8 - p) - (0,5p + 2) = 18 8 - p - 0,5p - 2 = 18 -1,5p + 6 = 18 -1,5p = 12 p = -8 en dan is S = (-8, -2) en T = (8, 16) |
||