© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |
|||
1. | a. | P(3, 12) en
l: 2x + y = 6 l: y = 6 - 2x lijn loodrecht op l heeft r.c. = 0,5 y = 0,5x + b moet door (3, 12) gaan Dan is 12 = 1,5 + b dus b = 10,5 de loodrechte lijn is de lijn y = 0,5x + 10,5 snijden met l: 0,5x + 10,5 = 6 - 2x 2,5x = -4,5 x = -1,8 Het snijpunt is (-1.8, 9.6) De afstand is √(4,82 + 2,42) = √28,8 |
|
b. | Q(-3, -1)) tot
lijn m: 2y + 6 = 3x m: y = 1,5x - 3 lijn loodrecht op m heeft r.c. = -2/3 y = -2/3x + b moet door (-3,-1) gaan Dan is -1 = -2/3 × -3 + b dus b = -3 de loodrechte lijn is de lijn y = -2/3x - 3 snijden met l: -2/3x - 3 = 1,5x - 3 13/6x = 0 x = 0 Het snijpunt is (0, -3) De afstand is √(32 + 22) = √13 |
||
c. | R(-5, -2) tot lijn
n: 3x + y = -7 n: y = -3x - 7 lijn loodrecht op n heeft r.c. = 1/3 y = 1/3x + b moet door (-5,-2) gaan Dan is -2 = 1/3 × -5 + b dus b = -1/3 de loodrechte lijn is de lijn y = 1/3x - 1/3 snijden met l: 1/3x - 1/3 = -3x - 7 10/3x = -20/3 x = -2 Het snijpunt is (-2, -1) De afstand is √(32 + 12) = √10 |
||
2. | y = 2x
+ 4 Kies een willekeurig punt van deze lijn, bijvoorbeeld P = (0, 4) De lijn door P loodrecht op y = 2x + 12 heeft r.c. -0,5 Het is dus de lijn y = -0,5x + 4 Snijden: -0,5x + 4 = 2x + 12 2,5x = -8 x = 3,2 en dan is y = 2,4 De afstand is dan √(3,22 + 1,62) = √12,8 |
||
3. | a. | A(0, 6) en B(2,
2) en C(3, 8) AB heeft r.c. -2 dus is de lijn y = -2x + 6 Lijn door C loodrecht op AB heeft r.c. 0,5 8 = 0,5 × 3 + b geeft b = 6,5 de lijn y = 0,5x + 6,5 snijden met AB: 0,5x + 6,5 = -2x + 6 2,5x = -0,5 x = -0,2 Het snijpunt is dan (-0.2, 6.4) De afstand van C tot AB is √(3.22 + 1.62) = √12,8 De lengte van AB is √(22 + 42) = √20 De oppervlakte van de driehoek is dan 0,5 × √12,8 × √20 = 8 |
|
b. | Zie de figuur hiernaast. De hele rechthoek heeft oppervlakte 18 Driehoek I heeft oppervlakte 3 Driehoek II heeft oppervlakte 4 Driehoek III heeft oppervlakte 3 De gezochte oppervlakte is dan 18 - 3 - 3 - 4 = 8 |
|
|
4. | a. | l: 2x
+ y = 6 geeft y = 6 -
2x Punt S is weer te geven door (s, 6 - 2s) P = (3, 12) De afstand is dan √((s - 3)2 + (6 - 2s - 12)2 ) √((s - 3)2 + (-6 - 2s)2 ) = √(s2 - 6s + 9 + 36 + 24s + 4s2) = √(5s2 + 18s + 45) |
|
b. | PS = √((3
- s)2 + (6 + 2s)2) PS = √(9 - 6s + s2 + 36 + 24s + 4s2) PS = √(5s2 + 18s + 45) De afgeleide is (met de kettingregel): PS '= 1/2√(......) × (10s + 18) Dat is nul als 10s + 18 = 0 s = -1,8 PS = √((3 + 1,8)2 + (6 - 2 × 1,8)2) PS = √(23,04 + 5,76) PS = √28,8 |
||
5. | a. | 1/2x3
-
4x = 0 x(1/2x2 - 4) = 0 x = 0 ∨ 1/2x2 - 4 = 0 x = 0 ∨ x2 = 8 x = 0 ∨ x = √8 ∨ x = -√8 De afstand MN is dan 2√8 |
|
b. | f
'(x) = 1,5x2 - 4 dus f '(-2)
= 2 lijn k gaat door (-2, 4) en heeft helling 2 4 = 2 • -2 + b geeft b = 8 dus k is de lijn y = 2x + 8 leg een lijn door O loodrecht op k. Die heeft helling -0,5, dus het is de lijn y = -0,5x Snijden met k: -0,5x = 2x + 8 2,5x = -8 x = -16/5 Dan is y = -0,5 • -16/5 = 8/5 dus het snijpunt is S = (-16/5,8/5) OS is dan √((16/5)2 + (8/5)2) = √(320/25) en dat is de afstand van O tot k De afstand tussen de lijnen is dan 2 • √(320/25) ≈ 7,16 |
||