© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)
1.
a.
noem
4
√
x
=
u
dan is
x
=
u
4
en
√
x
=
u
2
b.
noem
√
(3
x
+ 4) =
u
dan is 3
x
+ 4 =
u
2
en
x
=
1
/
3
u
2
-
4
/
3
Als
x
naar nul gaat, dan gaat
u
naar 2.
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)