|
|||||
1. | De lijn moet door de
punten (10, 15.60) en (18, 20.80) gaan. a = Δy/Δx = (20.80 - 15.60)/(18 - 10) = 5,2/8 = 0,65 punt invullen: 15.60 = 0,65 · 10 + b geeft b = 9,1 De formule wordt dan y = 0,65x + 9,1 |
||||
2. | Het vaste bedrag is
185 en dat is b. Bedrag per keer: 5 + 0,75 (voor een halve bal kwijtraken per keer) = 5,75 De formule wordt dan G = 185 + 5,75n |
||||
3. | K < 2: Elk kattenjaar is 2 mensenjaren, dus M = 2K K > 2 elk kattenjaar is 4 mensenjaren dus de helling a = 4 de lijn moet door (2, 24) gaan, dus 24 = 4 · 2 + b geeft b = 16 De formule wordt dan M = 4K + 16 |
||||
4. | 15˚C
is 27 F dus 1˚C = 27/15 = 1,8 F dus de
helling van de lijn is a = 1,8 Het punt (233, 451) moet op de lijn liggen. Invullen: 451 = 1,8 · 233 + b geeft 31,6 De formule is dan F = 1,8C + 31,6 Water kookt als C = 100 en dan is F = 1,8 · 100 + 31,6 = 211,6 |
||||
5. | a. | de grafiek van B is
een rechte lijn door (0, 0) en (80, 12) a = Δy/Δx = (12 - 0)/(80-0) = 0,15 b = 0 want het beginpunt is (0,0) De formule is dan B(t) = 0,15t |
|||
b. | de grafiek van B is
een rechte lijn door (100, 12) en (210, 0) a = Δy/Δx = (0 - 12)/(210 - 100) = -6/55 punt (100, 12) invullen: 12 = - 6/55 · 100 + b en dat geeft b = 252/11 De formule is dan B(t) = -6/55t + 252/11 (afgerond B(t) = -0,11t + 22,9 |
||||
6. | a. | Die 4000 is het
hellinggetal a, (negatief want W neemt af) en die 180000 is het
begingetal b Dat geeft de formule W(t) = 180000 - 4000t |
|||
b. | P(t)
= 2000 + 0,04W(t) Vervang W(t) door 180000 + 4000t en je krijgt P(t) = 2000 + 0,04 • (180000 - 4000t) Haakjes wegwerken: P(t) = 2000 + 7200 - 160t = 9200 - 160t |
||||
c. | Dan moet gelden P = 0,06W 2000 + 0,04W = 0,06W 2000 = 0,02W W = 100000 Dus 180000 - 4000t = 100000 80000 = 4000t t = 20 jaar. |
||||
7. | a. | De lijn gaat door (0, 1.63)
en (96, 1.75) a = Δy/Δx = (1.75 - 1.63)/(96 - 0) = 0,12/96 = 0,00125 b = 1,63 want dat is de lengte bij t = 0 Dat geeft L(t) = 0,00125t + 1,63 |
|||
b. | 1,68 = 0,00125t + 1,63 0,05 = 0,00125t t = 40 dus dat was in 1940 |
||||
8. | a. | De lijn gaat door (0,
1) en (50, 10) a = Δy/Δx = (10 - 1)/(50 - 0) = 9/50 = 0,18 b is de beginwaarde en die is 1. De formule is daarom C = 0,18S + 1 S = 35 geeft dan C = 0,18 • 35 + 1 = 7,3 |
|||
b. | De rode hoort bij een moeilijkere tekst, want daar heb je bij dezelfde score een hoger cijfer dan bij de blauwe. | ||||
c. | Zie de figuur hiernaast. Het
cijfer is boven de 5,5 dus we hebben te maken met de lijnen aan de
rechterkant |
||||
d. | De linkerlijn gaat door (0, 1) en
(29, 5.5) a = Δy/Δx = (5,5 - 1)/(29 - 0) = 4,5/29 = 9/58 b = 1 want dat is de beginwaarde. De vergelijking is dan C = 9/58•S + 1 |
||||
De rechterlijn gaat
door (29, 5.5) en (50, 10) a = Δy/Δx = (10 - 5,5)/(50 - 29) = 4,5/21 = 3/14 10 = 3/14 • 50 + b geeft b = -5/7 en de vergelijking is C = 3/14 • S - 5/7
Voor een 8,1 heb je de rechterlijn nodig: 8,1 =
3/14
• S - 5/7 |
|||||
e. | V = 0 geeft het
laagst mogelijke cijfer, en dat is C = 0,18S + 1 = 0,18 • 35 + 1 =
7,3 De leerling zal minstens een 7,3 halen, dus een 6,0 is niet mogelijk. |
||||
9. | a. | S = 4180/100
= 41,8 41,8 = 8x + 5 8x = 36,8 x = 4,6 = aantal leden/100 Dan is aantal leden = 460 |
|||
b. | x = 0 geeft
S = 5 = subsidie/100 dus dan is de subsidie f500,-
en dat is het basisbedrag. Elk lid extra betekent dat x met 0,01 toeneemt. Dan neemt S met 8 • 0,01 = 0,08 toe Dan neemt de subsidie met 100S = 8. Dus het bedrag per lid is f 8,- |
||||
10. | a. | De
formule is geldig als men ƒ60,- of meer betaalt. Als men ƒ60,- betaalt is dat ƒ30,- vastrecht en dus ƒ30,- gasverbruik. ƒ30,- verbruik is 30/2,45 = 12,24... m3 gas. |
|||
b. | Stel dat
het jaarlijkse verbruik x m3 is. Dat kost aan gasverbruik 2,50 • x Dat kost aan vastrecht 30,60 Dat kost aan waterbelasting 0,285 • x Samen is dat 2,5x + 30,60 + 0,285x = 2,785x + 30,60 De BTW is 6% en dat is 0,06• (2,785x + 30,60) K2000 = 2,785x + 30,60 + 0,06• (2,785x + 30,60) = 2,785x + 30,60 + 0,1671x + 1,836 = 2,9521x + 32,436 En dat is inderdaad de gezochte formule |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |