|
|||||
1. | a. | x = 3 geeft
bij de eerste lijn y = 3·3 +
4 = 13 dus P = (3,13) x = 3 geeft bij de tweede lijn y = 2·3 + 1 = 7 dus Q = (3,7) De afstand tussen P en Q is dan 13 - 7 = 6 |
|||
b. | y = 8 geeft
bij de eerste lijn 3x + 4 = 8 ⇒
3x = 4 ⇒ x =
4/3
dus R = (4/3,
8) y = 8 geeft bij de tweede lijn 2x + 1 = 8 ⇒ 2x = 7 ⇒ x = 31/2 dus S = (31/2, 8) De afstand tussen R en S is dan 31/2 - 4/3 = 21/6 |
||||
2. | Bereken de drie
hoekpunten: x = 3 en y = 12 - 2 geeft y = 12 - 6 = 6 dus het punt A = (3, 6) y = 2 en y = 12 - 2x geeft 12 - 2x = 2 ⇒ 2x = 10 ⇒ x = 5 dus het punt B = (5,2) x = 3 en y = 2 geeft het punt C = (3, 2) Kies AC als basis; die heeft lengte 4 Kies BC als hoogte (dat kan want BC staat loodrecht op AC: de hoek bij C is recht) ; die heeft lengte 2 De oppervlakte is dan 0,5 · 4 · 2 = 4 |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |