|
|||||
1. | a. | Loodrecht op y
= 2x + 4 betekent a • 2 = -1 dus a =
-0,5 (2, 6) invullen: 6 = -0,5 • 2 + b geeft b = 7 Het is de lijn y = -0,5x + 7 |
|||
b. | Loodrecht op y
= -5x + 2 betekent a • -5 = -1 dus a =
0,2 (-4, -2) invullen: -2 = 0,2 • -4 + b geeft b = -1,2 Het is de lijn y = 0,2x - 1,2 |
||||
c. | Loodrecht op y = -0,5x
+ 4 betekent a • -0,5 = -1 dus a = 2 (2, 2) invullen: 2 = 2 • 2 + b geeft b = -2 Het is de lijn y = 2x - 2 |
||||
2. | een lijn door (2, 8)
en (-3, 6) heeft hellinggetal (6 - 8)/(-3 - 2)
= -2/-5 = 0,4 een lijn door (1, 6) en (3, 1) heeft hellinggetal (1 - 6)/(3 - 1) = -5/2 = -2,5 0,4 • -2,5 = -1 dus de lijnen staan WEL loodrecht op elkaar. |
||||
3. | Lijn l gaat door (-4, 6) en
(-2, p) dus heeft hellinggetal (p
- 6)/(-2 - - 4) = (p - 6)/2
= 0,5p - 3 Lijn m gaat door (p , 3) en (8, 1) dus heeft hellinggetal (1 - 3)/(8 - p) = -2/(8 - p) Dat moet vermenigvuldigd -1 opleveren: (0,5p - 3) • -2/(8 - p) = -1 Vermenigvuldig met (8 - p): -2(0,5p - 3) = -(8 - p) -p + 6 = -8 + p 14 = 2p p = 7 |
||||
4. | De straal is 5, dus
A = (-5,0) en B = (5, 0) De helling van AC is dan (4 - 0)/(3 - - 5) = 4/8 = 0,5 De helling van BC is dan (4 - 0)/(3 - 5) = 4/-2 = -2 -2 • 0,5 = -1 dus staan AC en BC loodrecht op elkaar. |
||||
5. | a. | De afstand van
(7, 16) tot M(2, 4) kun je met Pyythagoras berekenen: √(52 + 122 ) =
√169 = 13 Dat is precies de straal van de cirkel dus ligt (7, 16) op de cirkel. |
|||
b. | De lijn van (7, 16)
naar (2, 4) heeft hellinggetal (16 - 4)/(7 -
2) = 12/5 De raaklijn staat daar loodrecht op dus voor de helling daarvan geldt a • 12/5 = -1 De raaklijn heeft helling a = -5/12 en is dus de lijn y = -5/12x + b punt (7, 16) moet daar op liggen: 16 = -5/12 • 7 + b geeft b = 227/12 De raaklijn is de lijn y = -5/12x + 227/12. |
||||
6. | a. | 1/2x3
-
4x = 0 x(1/2x2 - 4) = 0 x = 0 ∨ 1/2x2 - 4 = 0 x = 0 ∨ x2 = 8 x = 0 ∨ x = √8 ∨ x = -√8 De afstand MN is dan 2√8 |
|||
b. | f
'(x) = 1,5x2 - 4 dus f '(-2)
= 2 lijn k gaat door (-2, 4) en heeft helling 2 4 = 2 • -2 + b geeft b = 8 dus k is de lijn y = 2x + 8 leg een lijn door O loodrecht op k. Die heeft helling -0,5, dus het is de lijn y = -0,5x Snijden met k: -0,5x = 2x + 8 2,5x = -8 x = -16/5 Dan is y = -0,5 • -16/5 = 8/5 dus het snijpunt is S = (-16/5,8/5) OS is dan √((16/5)2 + (8/5)2) = √(320/25) en dat is de afstand van O tot k De afstand tussen de lijnen is dan 2 • √(320/25) ≈ 7,16 |
||||
7. | P =
(2, 3) en D = (4, -8) Dus PD heeft rc (-8 - 3)/(4 - 2) = -11/2 PG is de lijn y = -11/2 x + b 3 = -11/2 • 2 + b geeft b = 14 dus PD: y = -11/2 • x + 14 CQ staat loodrecht op PD dus heet r.c. 2/11 CQ is de lijn y = 2/11x + b -4 = 2/11 • -4 + b geeft b = -36/11 Q is het snijpunt : -11/2x + 14 = 2/11x - 36/11 125/22x = 190/11 x = 3,04 Dan is y = 2/11 • 3,04 - 36/11 = -2.72 Q = (3.04, -2.72) |
||||
8. |
E(12, 6√3) en A = (42,0)
dus AE heeft r.c. (0 - 6√3)/(42
- 12) = -0,2√3 E(12, 6√3) en B = (21, 21√3) dus BE heeft r.c. (6√3 - 21√3)/(12 - 21) = -15√3/-9 = 5/3√3 vermenigvuldig de r.c. met elkaar: 5/3√3 • -0,2√3 = -1 Dus dat staat loodrecht op elkaar. |
||||
9. | A = (0, a) en B = (1,
0) Het midden van AB is M = (0.5, 0.5a) AB heeft r.c. -a/1 = -a De middelloodlijn staat daar loodrecht op dus heet r.c. 1/a De middelloodlijn is de lijn y = 1/a • x + b en gaat door (0.5, 0.5a) Dat geeft 0.5a = 1/a • 0.5 + b dus b = 0,5a - 0.5/a D is het punt (-1, 0) Als dat op de middelloodlijn ligt dan moet gelden: 0 = 1/a • -1 + 0.5a - 0,5/a Vermenigvuldig alles met a: 0 = -1 + 0,5a2 - 0,5 0,5a2 = 1,5 a2 = 3 a = √3 |
||||
10. | M
= (1,0) D = (0, 2) P = (p, p) DP heeft rc (p - 2)/p MP heeft rc p/(p - 1) Als die loodrecht op elkaar staan zijn de rc met elkaar vermenigvuldigd gelijk aan -1. (p - 2)/p • p/(p - 1) = -1 p - 2 = -1(p - 1) p - 2 = -p + 1 2p = 3 p = 1,5 P = (1.5, 1.5) AP = √(1.52 + 1.52) = √4,5 |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |