|
|||||
1. | Het eerste bedrag
geeft: 12u + 500k = 214,40 Het tweede bedrag geeft: 8u + 300k = 129,60 |
||||
Optellen geeft
100k = 40 dus k = 0,40 Dan is 8u = 129,60 - 300k = 129,60 - 300 • 0,40 = 9,60 Dus u = 1,20 |
|||||
2. | Stel dat een bosi B
meter is en dat een tra T meter is. 1,92 = 8B + 4T 1,60 = 6B + 5T |
||||
Optellen geeft -8T =
-0,64 dus T = 0,08 Dan is 6B = 1,60 - 5T = 1,60 - 5 • 0,08 = 1,20 Dus B = 0,20 Een bosi is 20 cm en een tra is 8 cm. |
|||||
3. | Stel dat de vader nu
V jaar oud is en de zoon Z jaar. Over 10 jaar is de vader dan V + 10 en de zoon Z + 10 en dan is de vader dubbel zo oud als de zoon. Dus moet gelden V + 10 = 2(Z + 10) Herschrijven: V = 2Z + 10 Als de zoon drie keer zo oud is als
nu, dan is hij 3Z jaar oud en dat duurt nog 2Z jaar. |
||||
4. | Stel de totale lengte
van het stuk waarover de wagentjes in elkaar passen x en het stuk
dat uit blijft steken y 10 wagentjes hebben dan totale lengte x + 10y = 2,9 20 wagentjes hebben dan totale lengte x + 20y = 4,9 Die de tweede vergelijking MIN de eerste en je krijgt 10y = 2,0 dus y = 0,20 Dan is x = 2,9 - 10y = 2,9 - 2 = 0,9 De totale lengte van een wagentje is dan x + y = 0,20 + 0,9 = 1,10 m. |
||||
5. | Noem de getallen x
en y Dan geldt x + y = 60. Als x 3 hoger is dan de helft van y, dan geldt x = 0,5y + 3 invullen in de eerste vergelijking geeft 0,5y + 3 + y = 60 1,5y = 57 y = 38 en dan is x = 22 38 • 22 = 836 |
||||
6. | Noem het aantal
spinnen S, het aantal vlinders V en het aantal muggen M De vleugelvergelijking is dan 2V + M = 20 Het totale aantal geeft V + M + S = 18 De potenvergelijking geeft 8S + 6V + 6M = 118 Maak van de eerste vergelijking M = 20 - 2V en vervang M in de andere twee daardoor. Dat geeft V + 20 - 2V + S = 18 ofwel -V + S = -2 En ook 8S + 6V + 6(20 - 2V) = 118 ofwel 8S - 6V = -2 Maak van de eerste S = V - 2 en vul dat in in de tweede: 8(V - 2) - 6V = -2 8V - 16 - 6V = -2 2V = 14 V = 7 Dan is S = V - 2 = 5 en M = 20 - 2V = 6 Er zijn 5 spinnen, 6 muggen en 7 vlinders. |
||||
7. | Stel in 1980 de
leeftijd van de vader V en die van de zoon Z. Dat betekent in 1980 dat V = 10Z + 6 In 1990 is de vader V + 10 en de zoon Z + 10 jaar oud. Dan geldt V + 10 = 3(Z + 10) + 7 Vul de eerste vergelijking in in de tweede vergelijking: 10Z + 6 + 10 = 3(Z + 10) + 7 10Z + 16 = 3Z + 37 7Z = 21 Z = 3 |
||||
8. | Stel dat Antoinette
nu A jaar is, en haar opa O jaar. Over drie jaar is opa dan O + 3 dus moet gelden O + 3 = 6(A - 1) Verder is O + A = 68. Uit de tweede vergelijking volgt A = 68 - O en dat kun je invullen in de eerste: O + 3 = 6(68 - O - 1) O + 3 = 402 - 6O 7O = 399 O = 57 en dan is A = 11 |
||||
9. | Stel dat de kapitein
nu K jaar is en het schip S. Dan is K + S = 56 Toen de kapitein S was, is dus K - S jaar geleden. Dus toen was het schip S - (K - S) = 2S - K jaar. Dus geldt K = 2(2S - K) ofwel K = 4S - 2K ofwel 3K = 4S Maak van de eerste vergelijking S = 56 - K en vul dat in in de laatste: 3K = 4(56 - K) 3K = 224 - 4K 7K = 224 K = 32 Dan is S = 56 - 32 = 24 |
||||
10. | Noem het eerste getal
uit de rij x en het tweede getal y Dan wordt de rij; x y (x + y) (x + 2y) (2x + 3y) (3x + 5y) (5x + 8y) Het derde getal is 8, dus x + y = 8 Het laatste getal is 13 keer het eerste, dus 5x + 8y = 13x Maak van de eerste vergelijking x = 8 - y en vul dat in in de tweede: 5(8 - y) + 8y = 13(8 - y) 40 - 5y + 8y = 104 - 13y 40 + 3y = 104 - 13y 16y = 64 y = 4 en dan is x = 8 - 4 = 4 De rij wordt: 4 - 4 - 8 - 12 - 20 - 32 - 52 - 84 Het volgende getal is dus 84 |
||||
11. | Stel dat V in
totaal x keer gelijk is aan 1 een y keer gelijk aan
2. Dan is x + y + 56 + 33 + 4 = 107 ofwel x + y = 14 .....(1) Verder is 1• x + 2 • y + 3 • 56 + 4 • 33 + 5 • 4 = 347, ofwel x + 2y = 27 .....(2) Van de eerste vergelijking kun je maken y = 14 - x en vervolgens vul je dat in in de tweede vergelijking. Dat geeft x + 2(14 - x) = 27 -x = -1 Dus x = 1 en dan is y = 13 |
||||
12. | Stel s
slagroompunten en m moorkoppen. 120s + 80m = 7120 2s + 2,5m = 156 Uit de tweede volgt s = 78 - 1,25m en dat kun je invullen in de eerste: 120(78 - 1,25m) + 80m = 7120 9360 - 150m + 80m = 7120 70m = 2240 m = 32 en dan is s = 78 - 1.25 • 32 = 38 dus 32 moorkoppen en 38 slagroompunten |
||||
13. | a. | VI = 2,5 •
80 + 150t = 200 + 150t VII = 3 • 80 + 125t + 75 = 315 + 125t 200 + 150t = 315 + 125t 25t = 115 t = 4,6 uur. Bedrijf I is goedkoper voor tijden minder dan 4,6 uur |
|||
b. | 2,5a + 150t
= 1385 3a + 125t + 75 = 1385 vermenigvuldig de bovenste met 6 en de onderste met 5: 15a + 900t = 8310 en 15a + 625t = 6550 trek ze van elkaar af: 275t = 1760 t = 6,4 uur en dan is a = 170 km |
||||
14. | Stel de hoeveelheid
gras die per dag per are groeit gelijk aan g en de
hoeveelheid gras die aan het begin per are op het weiland staat A Dan eten 75 runderen in 12 dagen een hoeveelheid 60A + 720g per rund per dag is dat 60/900 • A + 720/900 • g Dan eten 81 runderen in 15 dagen een hoeveelheid 72A + 1080g per rund per dag is dat 72/1215 • A + 1080/1215 • g Dat moet gelijk zijn, en daaruit volgt: 900(72A + 1080g) = 1215(60A + 720g) 64800A + 972000g = 72900A + 874800 97200g = 8100A A = 12g per rund per dag is dat 60/900 • 12g + 720/900 • g = 1,6 hoeveelheid gras x runderen eten in 18 dagen 96 are leeg, dus 18 • 96g + 96A hoeveelheid gras. 18 • 96g + 96 • 12g = 2880g hoeveelheid gras per dag is dat 160g hoeveelheid gras met 1,6 per rund zijn dat dus 100 runderen. |
||||
15. | Stel dat vader V euro
geeft, en de oudste broer O en de jongste broer J V = 1/2(J + O) O = 1/3(V + J) J = 10 de laatste invullen in de eerste twee: V = 5 + 1/2O O = 1/3V + 10/3 de bovenste invullen in de onderste O = 1/3(5 + 1/2O) + 10/3 O = 5/3 + 1/6O + 10/3 5/6O = 5 O = 6 Dan is V = 8 en J = 10 Samen geeft dat 24 euro. |
||||
16. | Noem de zijden a,
b en c ab = 10 bc = 15 ac = 24 uit (1) volgt b = 10/a uit (2) volgt c = 24/a Deze twee invullen in (3) geeft: 10/a • 24/a = 15 240 = 15a2 a = 4 en dan is b = 2,5 en c = 6 De inhoud is 4 • 2,5 • 6 = 60 cm3 |
||||
17. | P
= (1.4, 0) geeft a(1,4 + b + c/1,4)
= 0 dus 1,4 + b + c/1,4
= 0 Q = (12, 0) geeft a(12 + b + c/12) = 0 dus 12 + b + c/12 De eerste geeft b = -1,4 - c/1,4 en dat kun je invullen in de tweede: 12 - 1,4 - c/1,4 + c/12 = 0 10,6 - 0,6309...c = 0 c = 16,8 Dan is b = -1,4 - c/1,4 = -13,4 T = (4.1, 2.4) geeft dan 2,4 = a(4.1 - 13,4 + 16,8/4,1) 2,4 = -5,20...a a = -0,46 a ≈ -0,5 |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |