|
|||||
1. |
|
||||
2. |
|
||||
3. | zie hieronder. A • B • C = 1 geeft A • B = 1/C dus log(A) + log(B) = log(1/C) bij het "normale" nomogram linksonder lopen de getallen wel erg snel uit de hand. rechts zie je nogmaals een nomogram (blauw) met wat normalere getallen (x en y liepen in het oorspronkelijke nomogram van -1 tot 10) Langs de A- en B-lijn staan achtereenvolgende de getallen 10-1, 10-0,8, 10-0,6. ...102 Langs de C- lijn staan achtereenvolgens de getallen 102, 101,6, 101,2, ..., 10-2 |
||||
|
|||||
4. | BMI = G/L2
BMI • L2 = G logBMI + logL2 = logG |
||||
Zie de figuur
linksonder. BMI loopt van 10 tot 40 en dat is ongeveer 101 tot 101,6 maak daarom de schaalverdeling van de linkerlijn (stapjes van 0,1 per macht). dan moet de rechterlijn stapjes van 0,05 per macht maken, want er staat L2 in de formule, dus gaat die macht keer 2) laat L beginnen bij 1 meter, dan vind je de schaalverdeling rechts. De schaalverdeling in het midden maakt dan stapjes van 0,2 per macht. rechts staat het nomogram nogmaals (blauw) maar nu met ""normale"" getallen. |
|||||
|
|||||
5. | s = v • t
dus logs = logv + logt v loopt van 10 tot 20 en dat is 101 tot 101,3 en daarmee is de v-lijn hieronder getekend. s loopt van 5 tot 10 en dat is 100,7 tot 101 en daarmee is de s-lijn getekend, waarbij de stapjes in de machten dubbel zo groot zijn als bij de v-lijn. De s-lijn is een beetje midden onder de v-lijn getekend. Daarmee ligt de t-lijn vast |
||||
|
|||||
hieronder staat het nomogram nogmaals, nu met "normale getallen", en de tijd in minuten. | |||||
|
|||||
6. | Omdat de coëfficiënten van A en B gelijk zijn aan
4 : 2 kiezen we
afstanden AC : BC = 2 : 4 = 1 : 2 Als je de vergelijking door 5 deelt staat er 0,8A + 0,4B = C Dus als A en B beiden met 1 toenemen moet C met 0,8 + 0,1 = 1,2 toenemen. Dat geeft het nomogram hieronder. |
||||
|
|||||
7. | a. | Verander de C-lijn in C - 6, dus maak ze allemaal 6 lager. | |||
b. | 2A + 3B - 12 = 4C 2A + 3B = 4C + 12 Omdat de coëfficiënten van A en B gelijk zijn aan 2 : 3 kiezen we afstanden AC : BC = 3 : 2 Als je de vergelijking door 4 deelt staat er 0,5A + 0,75B = C + 3 Dus als A en B beiden met 1 toenemen moet C met 0,5 + 0,75 = 1,25 toenemen. Vervang tenslotte elke door C - 4 Dat geeft: |
||||
|
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |