© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. A:  y = 0  ⇒  3log(4x + 3) = 0  ⇒   4x + 3 = 1 ⇒  4x = -2  ⇒  x = -1/2,  dus A = (-1/2, 0)
B:  x = 0 ⇒  y = 3log(4 • 0 + 3) = 3log3 = 1  dus B = (0, 1)
De helling van l is dan   Δy/Δx = (1 - 0)/(0 - - 1/2) = 2
Het beginpunt is (0, 1) dus de vergelijking van l is  y = 2x + 1
       
2. 3000 = 2000 • 4log(8tt2)
1,5 = 4log(8t - t2)
8t - t2 = 41,5 = 8
t2 - 8t + 8 = 0
t = (8 ± √(64-32))/2 = 4 ± 0,5√32 =  4 ± 2√2
       
3. a. 2log(x2 - 3x + 3) zou een asymptoot hebben als  x2 - 3x + 3 = 0
De discriminant van deze vergelijking is  (-3)2 - 4 • 1 • 3 = -3
Dat is negatief, dus er is geen oplossing
Dus er is geen asymptoot.
       
  b. 2log(x2 - 3x + 3) = 0
x2 - 3x + 3 = 1
x2 - 3x + 2 = 0
(x - 2)(x - 1) = 0
x = 1 
  x = 2
De grafiek van f gaat door  (1, 0) en (2, 0)
Dat moet (4, 0) worden, dus hij moet 3 of 2 naar rechts geschoven worden.
Dus 
a = 2  of  a = 3
       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)