|
|||||
1. | a. | y = sin0,5(x -
π) evenwichtslijn y = 0 (de x-as) amplitude 1 periode 2π/0,5 = 4π beginpunt x = π, (dus eindpunt x = 5π) |
|
||
b. | y = 2cos3x - 4 evenwichtslijn y = -4 amplitude 2 periode 2π/3 beginpunt 0, dus eindpunt 2/3π |
|
|||
c. | f(x) = 6 - 2cos(2(x
+ 1/4π) evenwichtslijn y = 6 amplitude 2 periode 2π/2 = π beginpunt x = - 1/4π (dus eindpunt x = 3/4π) vanwege het minteken begint de grafiek onderaan (gespiegeld) |
|
|||
d. | f(x) = -1/3cos(2x
+ 1/2π) f(x) = -1/3cos(2(x + 1/4π)) evenwichtslijn is y = 0 (de x-as) amplitude is 1/3 periode is 2π/2 = π beginpunt is x = -1/4π (dus eindpunt x = 3/4π) vanwege het minteken begint de grafiek onderaan (gespiegeld) |
|
|||
e. | f(x) = 5 + 3sin(x
- 2) evenwichtslijn y = 5 amplitude is 3 periode is 2π/1 = 2π beginpunt is x = 2 (dus eindpunt x = 2 + 2π) |
|
|||
f. | y = 3 - 2sin(x +
1/3π) evenwichtslijn y = 3 amplitude is 2 periode is 2π/1 = 2π beginpunt is x = -1/3π (dus eindpunt x = 12/3π) vanwege het minteken is de grafiek gespiegeld, en begint hij omlaag te gaan in plaats van omhoog. |
|
|||
2. | a. | evenwichtslijn y
= -2 amplitude 3 periode is 2/3π dus in de formule staat 2π/2/3π = 3 sinus: beginpunt bijv. x = 1/3π en dat geeft y = -2 + 3sin3(x - 1/3π) cosinus: beginpunt bijv. x = -1/6π en dat geeft y = -2 + 3cos3(x + 1/6π) |
|||
b. | evenwichtslijn y
= 4 amplitude 1 periode is 2π sinus: beginpunt bijv. x = 3/4π en dat geeft y = 4 + sin(x - 3/4π) cosinus: beginpunt bijv. x = 11/4π en dat geeft y = 4 + cos(x - 11/4π) |
||||
c. | evenwichtslijn y
= 21/2 amplitude 71/2 periode is 2π sinus: beginpunt bijv. x = 0 en dat geeft y = 21/2 + 71/2sinx cosinus: beginpunt bijv. x = 1/2π en dat geeft y = 21/2 + 71/2cos(x - 1/2π) |
||||
d. | evenwichtslijn y
= 0 amplitude 3 periode is 10 (halve periode tussen x = -2 en x = 3) dus in de formule staat 2π/10 = π/5 sinus: beginpunt bijv. x = 3 en dat geeft y = 2sin π/5(x - 3) cosinus: beginpunt bijv. x = -41/2 en dat geeft y = 2cos π/5(x + 41/2) |
||||
3. | uurwijzer; evenwichtslijn H = 15 amplitude 10 periode: 12 uur dus in de formule staat 2π/12 = π/6 beginpunt: begint om drie uur op hoogte H = 0 met omlaag gaan, dus de sinus is gespiegeld. Dat geeft U(t) = 15 - 10sin π/6t minutenwijzer; evenwichtslijn H = 15 amplitude 13 periode: 1 uur, dus in de formule staat 2π/1 = 2π beginpunt: begint om drie uur bovenaan, dus we maken er een cosinus van. Dat geeft M(t) = 15 + 13cos2πt secondewijzer; evenwichtslijn H = 15 amplitude 14 periode: 1/60 uur dus in de formule staat 2π/1/60 = 120π beginpunt: begint om drie uur bovenaan, dus we maken er een cosinus van. Dat geeft S(t) = 15 + 14cos120πt |
||||
4. | a. | evenwichtslijn is A = 0 amplitude is 6500 periode is 7 uur, dus in de formule staat 2π/7 beginpunt: helemaal rechts, dus maximum, dus we nemen een cosinus. dat geeft A(t) = 6500 • cos(2π/7t) |
|||
b. | A(t)
= 24000 • cos(0,209(t + 12)) de periode is 2π/0,209 = 30,1 uur |
||||
c. | de afstand is de amplitude en die is 24000 km | ||||
d. | We zien ze op een
plek als de afstand nul is. Het is een cosinus met periode 30,1 uur, die begint op t = 12 Die is nul na een kwart periode, dus bij t = 12 + 1/4 • 30,1 = 19,52 (maar ook bij bijv. 12 - 1/4 •30,1 = 4,48 en nog veel vaker) |
||||
e. | hun afstand tot mars
moet dan gelijk zijn. Y1 = 6500 • cos(2π/7t) en Y2 = 24000 • cos(0,209(t - 12)) intersect levert dan bijv. t = 3,22 uur |
||||
5. | a. |
x(t) = 11 •
sin3,46(t - 1,36) evenwichtslijn x = 0 amplitude 11 periode 2π/3,46 = 1,82 seconden; en dat is natuurlijk 60/33 beginpunt: als hij vanaf M naar rechts gaat. Hij begint helemaal rechts, dus dat na 3/4 periode gaat hij vanaf M naar rechts 1,82 • 3/4 = 1,36 |
|||
b. | Dan verandert de maximale afstand tot het midden en dat is de amplitude. Als de slak naar het midden kruipt wordt de amplitude kleiner. | ||||
c. | Dan zal een omwenteling korter duren, dus de periode wordt kleiner. Dat betekent dat 3,46 groter zal worden, immers dat is 2π/periode | ||||
d. | dan verandert er helemaal niets! De slak begint nog steeds vanaf helemaal rechts naar links te gaan met dezelfde snelheid. | ||||
6. | De amplitude is 220 Neem een periode van 2π (de periode doet er helemaal niets toe) Neem de R-draad beginnend op t = 0 en de S-draad op t = 2/3π (een-derde periode verschoven) Dat geeft formules R(t) = 220sint en S(t) = 220sin(t - 2/3π) Dan is R - S = 220sint - 220sin(t - 2/3π) plot deze formule bij Y1 = en gebruik calc - maximum Dat geeft een maximaal verschil van 381,05 Volt |
||||
7. | a. | werkverkeer:
toppen ongeveer (8.8, 350) en (16.2, 50) de evenwichtslijn is het gemiddelde van 350 en 50 en is 200 de amplitude is dan 350 - 200 = 150 de afstand tussen de toppen is 16,2 - 8,8 = 7,4 dus de periode is 2 • 7,4 = 14,8 dan staat in de formule 2π/7,8 = 0,8 beginpunt is t = 5 de formule is dan W(t) = 200 + 150 • sin(0,8(t - 5))
vrijetijdsverkeer: toppen ongeveer (9.5, 25) en (15.5, 225) |
|||
b. | Totaal aantal is W +
V plot Y1 = 200 + 150 • sin(0,8(t - 5)) + 125 + 100 • sin(0,52(t - 12,5)) calc - maximum geeft een maximum van 463 de maximale drukte wordt dus NIET overschreden. |
||||
8. | a. | de hoeveelheid
varieert tussen 0,5 en 4,5 dus de evenwichtslijn is 2,5 en de amplitude
is 2. per minuut 20 betekent een periode van 1/20 minuut en dat is 3 seconden. in de formule staat dan 2p/3 op t = 0 zit het minimum dus je kunt er het makkelijkst een gespiegelde cosinus van maken. dat geeft L(t) = 2,5 - 2 • cos(2π/3 • t) |
|||
b. | 2,5 - 2 • cos(2π/3
• t) = 1,5 Y1 = 2,5 - 2 • cos(2π/3 • X) en Y2 = 1,5 en dan intersect geeft t = 0,5 seconden |
||||
c. | De periode verandert
naar 60/35 = 1,71 sec, dus in de formule komt nu 2π/1,71
= 3,67 L(t) = 2,5 - 2 • cos(3,67t) |
||||
9. | de gemiddelde hoogte
van de toppen is (-2 + 4)/2 = 1 dus de
evenwichtslijn is y = 1 de amplitude is dan 3 de horizontale afstand tussen de toppen is 3. als dat een halve periode is, dan is de periode 6 en staat er in de formule 2π/6 = 1/3π als dat (bijv.) 1,5 periode is, dan is de periode 4 en staat er in de formule 2π/4 = 1/2π het beginpunt zit een kwart periode voorbij het minimum (x = 5) en is dus 6,5 of 6 (afhankelijk van de mogelijkheden hierboven) Dat geeft y = 1 + 3sin1/3π(x - 6,5) of y = 1 + 3sin1/2π(x - 6) |
||||
10. | a. | L = 0,40 geeft
T = 2π√(0,40/9,81) =
1,27 dus in de formule staat 2π/1,27
= 4,95 de uiterste stand is 8 cm, dus de amplitude is 8. de evenwichtslijn is 0 op t = 0 is een maximum (uiterst rechts) dus de grafiek gaat 3/4 periode later door de evenwichtsstand omhoog dat is bij t = 0,75 • 1,27 = 0,95 u(t) = 8 • sin(4,95(t - 0,95)) |
|||
b. | L = 0,50 geeft
T = 2π√(0,50/9,81) =
1,42 dus in de formule staat 2π/1,42
= 4,43 de uiterste stand is 10 cm, dus de amplitude is 10. de evenwichtslijn is 0 na t = 0 gaat de grafiek gaat 1/2 periode later door de evenwichtsstand omhoog dat is bij t = 0,5 • 1,42 = 0,71 u(t) = 10 • sin(4,43(t - 0,71)) |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |