|
|||||
1. | a. | AB2 = 212
+ 1002 = 10441 dus AB = √10441
= 102,18 m = 10218 cm de omtrek is 2 • π • 25 = 157,08 cm dat past er 10218/157,08 = 65 keer in, dus de stam maakt 65 omwentelingen. |
|||
b. | De hoogte van punt A
schommelt als een sinus rondom de hoogte van het middelpunt M van de
balk. Op t = 0 is M op een hoogte van 21,25 m. In de grafiek zie je dat de periode 2 seconden is, dus in 2 seconden draait de balk een keer rond. In 65 omwentelingen is de blak 21 m gedaald, dus per omwenteling (2 seconden) daalt de balk 0,323 meter De helling van de evenwichtslijn is dan -0,323/2 = -0,162 De evenwichtslijn is de lijn y = 21,25 - 0,162t
|
||||
2. | a. | evenwichtslijn y
= 1,5 amplitude 0,5 periode 1 dus in de formule 2π beginpunt in een minimum dus maak er een gespiegelde cosinusgrafiek van y = 1,5 - 0,5 • cos2πx |
|||
b. | zelfde als de vorige
vraag, maar de evenwichtslijn is nu de lijn y = 1,5 + 0,25x y = 1,5 + 0,25x - 0,5 • cos2πx |
||||
3. | Het is nu niet de
evenwichtslijn die verandert (dat is de lijn A = 0) maar de amplitude. De omtrek van de paal is 2 • π • 0,1 = 0,628 m, dus het touw wordt elk rondje 0,628 m korter. Dat betekent dat de amplitude van de sinusgrafiek in 12 seconden 0,628 kleiner wordt. De amplitude wordt kleiner met 0,628/12 = 0,052 m/s In het begin is de amplitude 10,1 dus voor de amplitude geldt A = 10,1 - 0,052t De periode is 12 seconden, dus in de formule staat 2π/12 = 0,524 De evenwichtslijn is A = 0 Het beginpunt is in een maximum, dus we maken er een cosinusgrafiek van. A(t) = (10,1 - 0,052t) • cos(0,524t) |
||||
|
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |