|
|||||
1. | a. | T = 150 en L = 70
geeft Ptheoretisch = 150/(12 • 700,667)
= 0,735 P = 0,206 en L =100 geeft 0,735 = T/(12 • 1000,667) ⇒ T = 0,735 • 12 • 1000,667 = 190 kg |
|||
b. | L = 50 en L = 150
moet dezelfde P opleveren, Dus T1/(12 • 500,667) = T2/(12 • 1500,667) ⇒ T1/163,07 = T2/339,34 ⇒ T2 = T1 • 339,34/163,07 = T1 • 2,08 Dat is inderdaad ruim tweemaal zoveel. |
||||
c. | P = 120/(12
• L0,667) = 120/12
• L-0,667 = 10 • L-0,667 P' = -0,667 • 10 • L-1,667 = -6,67 • L-1,667 P'(65) = -0,006 en P'(105) = -0,003 P'(65) < P'(105) dus de grafiek van de lichtste sporter loopt het steilst naar beneden. Dus zal de prestatie van de lichtste sporter het meest stijgen. |
||||
2. | a. | ||||
b. | h
= 3,37 • d-0,25 geeft h' = -0,25 •
3,37 • h-0,25 - 1 = -0,8425 • h-1,25
Als je deze grafiek plot (Y1 = -0,8425 • X-1.25) dan zie je dat de grafiek onder de x-as zit en stijgt. Dat betekent, dat als d groter wordt dat h' kleiner wordt, dus verder van de kust af wordt de verandering in h kleiner, dus dichter bij de kust wordt de verandering in h groter. |
||||
3. | Bij
deze vrouw met hoort dan de formule SDubois
=
0,303787 • M0,425 S ' = 0,425 • 0,303787 • M0,425 - 1 = 0,129109475 • M-0,575 M = 66 geeft dan S = 0,129109475 • 66-0,575 = 0,0116 Dat betekent dat de oppervlakte groeit met 0,0116 m2 per kg gewichtstoename. |
||||
4. | snijpunt. √x + 1/x = 3√x - 3/x 4/x = 2√x 16/x² = 4x 4x3 = 16 x3 = 4 x = 3√4 top van f f ' = 1/2√x - 1/x² = 0 1/2√x = 1/x² 2√x = x2 4x = x4 x3 = 4 x = 3√4 dezelfde x dus hetzelfde punt. |
||||
5. | a. | A: y = 3√(9
• 0 - 27) = -3 dus A = (0, -3) B: 3√(9x - 27) = 0 dus 9x - 27 = 0 dus x = 3 dus B = (3, 0) De helling van AB is dan (0 - -3)/(3 - 0) = 1 |
|||
b. | de hellingen van m en l zijn beiden
ook 1. Als l en m de grafiek van f raken, dan heeft de grafiek van f dus ook helling 1. dus in P en Q moet gelden f ' = 1 f (x) = (9x - 27)1/3 f '(x) = 1/3 • (9x - 27)-2/3 • 9 = 1 3(9x - 27)-2/3 = 1 (9x - 27)-2/3 = 1/3 (9x - 27)-2 = (1/3)3 = 1/27 (9x - 27)2 = 27 9x - 27 = √27 ∨ 9x - 27 = -√27 9x = √27 + 27 ∨ 9x = -√27 + 27 x = 1/9√27 + 3 ∨ x = -1/9√27 + 3 x = 3,58 ∨ x = 2,42 xP = 2,42 en xQ = 3,58 |
||||
6. | OP
heeft helling 2√p/p =
2/√p en is dus de lijn y = 2/√p
• x snijpunt g met OP: 2/√p • x = √(2x) 2/√p • x = √2 • √x √x = √(p/2) ∨ x = 0 x = p/2 ∨ x = 0 Q is het punt met xQ = 1/2p g (x) = (2x)1/2 dus g '(x) = 1/2 • (2x)-1/2 • 2 = (2x)-1/2 g '(1/2p) = (2 • 1/2p)-1/2 = p-1/2 f '(p) = 1/√p en dat is inderdaad gelijk aan g '(1/2p) |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |