© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1. a.  
       
  b.  
       
  c.  
       
2. Hier zie je de x(t) en y(t) grafieken met de parameterkromme eronder. De speciale punten staan aangegeven.
       
 

       
3.

       
4. Hier zie je de x(t) en y(t) grafieken met de parameterkromme eronder. De speciale punten staan aangegeven.
       
 

       
5. a.

De rode ellips hieronder.

 
       
   

 
       
  b. Teken de (blauwe) lijn R = 2L erbij.
De snijpunten liggen bij L = 16  en L = 24
 
       
6. 4sintcost = 0
sint = 0  ∨  cost = 0
t = 0  ∨   t = π  t = 1/2πt = 11/2π

y = 2sin(t - 1/6π)
t = 0    y = -1
t =
1/2π     y = 1/23
t
= π      y = 1
t =
11/2π  ⇒  y = -1/23   
       
7. x-as:  y = 0
2 - 1/2t2 = 0  ⇒   t2 = 4 ⇒  t = 2  ∨ t = -2
t = 2 geeft  x = 2t - 1/2t2  = 2
t = -2 geeft  x = 2t -1/2t2  = -6
Die liggen 8 uit elkaar.

y-as:  x = 0
2t -1/2t2 = 0  ⇒   t(2 - 1/2t) = 0   t = 0   t = 4
t =
0  geeft  y = 2 - 1/2t2 = 2
t =
4  geeft  y = 2 - 1/2t2 = -4
Die liggen 6 uit elkaar.

Ze liggen dus NIET even ver uit elkaar.
       
8a. Zie hiernaast voor  -2π < t < 2π

x = cos(πt) en y = sin(πt) is een cirkel.
De factoren 1/2t erbij zorgen dat de straal van die cirkel steeds groter wordt.

     
8b. x = 0
 x(t) = 1/2t • cos(πt)
1/2t = 0 ∨ cos(πt) = 0
t
= 0 ∨  πt = 1/2π + k2π  ∨ πt = 11/2π + k2π
t =
0,  1/2, 11/2, 21/2, 31/2, ...  
Dat geeft  y = 1/2t • sin(πt) = 0, 1/4, -3/4, 5/4, -7/4, .....
  Van laag naar hoog zijn dat op de y-as:   y =...., -7/4,  -3/4,  0,  1/45/4,  .....
Op (0,0) na liggen die allemaal 1 van elkaar.
       
9. a. y = 1/22
cost = 1/22
t
= 1/4π ∨  t = 13/4πt = -1/4π  t = -13/4π

Dat geeft
x
= sin(1/2t + p)
x = sin(1/8π + p) x = sin(7/8π + p) x = sin(-1/8π + p)  ∨  x = sin(-7/8π + p)
Daar moet nul uitkomen.
Dan moet dat deel achter de sinus gelijk aan   0 of  π zijn
p = 1/8π ∨  p = 7/8π
       
  b. y = 0
cost = 0
t = 1/2π,  11/2π,  -1/2π,  -11/2π

dan is  x =  sin(1/2π + p) x = sin(3/2π + p) x = sin(-1/2π + p)  ∨  x = sin(-3/2π + p)
Daar moet ook nul uitkomen.
Dan moet dat deel achter de sinus gelijk aan   0 of  π of  2π zijn
p = 1/2π
       
10. Bij de middelste grafiek gaat de x tijdens één rondgang 2 keer heen en weer. Dat betekent dat de periode van de x daar kleiner is, dus dat zal de bij de eerste vergelijkingen horen (daar heeft x periode π in plaats van 2π).

De  tweede vergelijkingen zijn hetzelfde als de eerste, alleen zijn x en y omgewisseld. Dat betekent dat de grafiek zal zijn gespiegeld in y = x. Als je de middelste grafiek spiegelt in y = x krijg je de derde. Dus zal de derde grafiek bij de tweede vergelijkingen horen.

Dan blijft voor de eerste grafiek de derde vergelijkingen over.

       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)