© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)

       
1.
       
  a. x heeft 4 maxima in de tijd dat y er 1 heeft. Dus de periode van y is 4 keer zo groot als de periode van x
De periode van x is π  dus de periode van y is 4π dus  a = 2π/4π = 1/2
       
  b. x heeft 3 maxima in de tijd dat y er 5 heeft. De periodes x :  y  verhouden zich als 5 : 3
de periode van x is 2/3π, dus de periode van y is 6/15π
dus a2π/6/15π = 5
       
  c. x heeft 3 maxima in de tijd dat y er 2 heeft. De periodes x : y verhouden zich als 2 : 3
y heeft periode 1/2π, dus de periode van x is 1/3π
dus a = 2π/1/3π = 6
       
  d. x heeft 1 maximum in de tijd dat y er 5 heeft. De periodes x : y verhouden zich als 5 : 1
y heeft periode π, dus x heeft periode 5π
dus a = 2π/5π = 2/5    
       
2. De afzonderlijke periodes zijn π en 2.
Die hebben geen gemeenschappelijke periode, omdat π en 2 geen gemeenschappelijk veelvoud hebben.
       
3. x heeft 3 maxima in de tijd dat y er 1 heeft. De periodes x : y verhouden zich dus als 1 : 3
De periode van y is π
Tussen 0 en π heeft y 1 maximum en x 3
Tussen 0 en 2π zal x dus 6 maxima hebben (en ook 6 minima)
       
4. a. zie de figuur hiernaast.
de t-waarden staan bij de figuur aangegeven

een mogelijkheid voor één keer doorlopen  is  0 ≤ t < π

  b. zie de figuur hiernaast.
de t-waarden staan bij de figuur aangegeven

een mogelijkheid voor één keer doorlopen  is  0 ≤ t < 2π

  c. zie de figuur hiernaast.
de t-waarden staan bij de figuur aangegeven

een mogelijkheid voor één keer doorlopen  is 
1/2πt < 11/2π

       

© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl)