|
|||||
1. | a. | vul
y = -4/3x
+ 5 in in de vergelijking van de cirkel: x2 + (-4/3x + 5)2 = 9 x2 + 16/9x2 - 40/3x + 25 = 9 25/9x2 - 40/3x + 16 = 0 25x2 - 120x + 144 = 0 De discriminant van deze vergelijking is (-120)2 - 4 25 144 = 0 Dus de cirkel en de lijn hebben maar ιιn snijpunt. Dat betekent dat ze elkaar raken. |
|||
b. | -4/3x
+ 5 = 0 geeft 4/3x
= 5 dus x = 3,75. Dus B is het punt
(3.75, 0) A is het punt (0, -3) (want de cirkel heeft straal 3) De helling van AB is dan (0 - - 3)/(3,75 - 0) = 0,8 helling AB helling l = 0,8 -4/3 = -16/15 Dat is niet gelijk aan -1, dus ze snijden elkaar niet loodrecht. |
||||
2. | a. | M =
(0, 5) en D = (4, 8) MD heeft helling (8 - 5)/(4 - 0) = 3/4 Dus lijn l heeft helling -4/3 want die staat daar loodrecht op. l gaat door (4, 8) dus 8 = -4/3 4 + b Dat geeft b = 40/3 en l is de lijn y = -4/3x + 40/3 y = 0 geeft dan 4/3x = 40/3 ofwel x = 10 |
|||
b. | MD
heeft helling 3/4
(zie vraag 3) Noem het snijpunt van MD met de x-as punt Dan geldt tan(∠MPO) = 3/4 dus ∠MPO = 36,87Ί Dan is ∠PMO = 90 - 36,87 = 53,13Ί Dus ook de hoek tussen DM en de y-as is 53,13Ί Dus ∠DMC = 2 53,13 = 106,26Ί Het stuk CD van het touwtje is 106,26/360 ste deel van de hele cirkelomtrek. Dat is dus 106,26/360 2π 5 = 9,27. AC = BD = √(62 + 82) = 10 Het hele touwtje heeft lengte 20 + 9,27 = 29,3 |
||||
3. | MA
staat loodrecht op l dus AM heeft helling -4/3 A = (4, 3) dus voor AM geldt 3 = -4/3 4 + b en dat geeft b = 81/3 MA is de lijn y = -4/3x + 81/3. M ligt bij x = 5, dus y = -4/3 5 + 81/3 = 5/3 M = (5, 5/3) en A = (4, 3) dus AM = √((5 - 4)2 + (5/3 - 3)2) = 5/3 De straal van de cirkel is gelijk aan de y-coφrdinaat van M dus c raakt de x-as |
||||
4. | MA
staat loodrecht op l l heeft rc = 0,5 dus MA heeft rc -2 y = -2x + b moet door M(-1,3) gaan en dat geeft b = 1 MA is de lijn y = -2x + 1 A is het snijpunt van MA met l: -2x + 1 = 0,5x - 1,5 2,5x = 2,5 dus xA = 1 A is dan het punt (1, -1) De straal van de cirkel is MA = √((-1-1)2 + (3 - - 1)2) = √20 Omdat MABC een vierkant is (MB = straal cirkel, en alle hoeken 90Ί) is ook AC = BC = √20 Het gekromde deel is een kwartcirkel, dus heeft lengte 0,25 2π√20 Totale omtrek is 2√20 + 0,25 2π√20 ≈ 15,97 |
||||
5. | l
is de lijn y = ax + b a = f '(4) f ' = 4/2√x dus f '(4) = 1 y = 1x + b moet door (4,9) gaan dus 9 = 4 + b dus b = 5 l is de lijn y = x + 5 snijden met de cirkel: (x + 2)2 + ( x + 5 + 1)2 = 8 x2 + 4x + 4 + x2 + 12x + 36 = 8 2x2 + 16x + 32 = 0 x2 + 8x + 16 = 0 (x + 4)(x + 4) = 0 x = -4 l heeft maar ιιn snijpunt met c dus ze raken elkaar. |
||||
6. | a. | Als de
lijn de cirkel raakt dan is er ιιn snijpunt. Voor het snijpunt vul je de vergelijking van de lijn in in de cirkel: x2 - 4x + (1/2x + 41/2)2 - 6(1/2x + 41/2) = -8 x2 - 4x + 1/4x2 + 41/2x + 201/4 - 3x - 27 + 8 = 0 vermenigvuldig voor het gemak alles met 4: 4x2 - 16x + x2 + 18x + 81 - 12x - 108 + 32 = 0 5x2 - 10x - 5 = 0 D = 102 - 4 5 5 = 0 Dan is er ιιn oplossing, en dat is dus een raakpunt. |
|||
b. |
x2 - 4x + y2 - 6y
= -8 x2 - 4x + 4 - 4 + y2 - 6y + 9 - 9 = -8 (x - 2)2 + (y - 3)2 = 5 M = (2, 3) Lijn loodrecht op k heeft r.c. -2 y = -2x + b door punt (2,3) geeft 3 = -4 + b dus b = 7 l is de lijn y = -2x + 7 dus S = (0, 7) en dat is het middelpunt van c2 MS = √(22 + 42) = √20 en dat is de straal van c2 c2 is de cirkel x2 + (y - 7)2 = 20 |
||||
7. | a. | y
= 2x + 2 invullen in de cirkelvergelijking: x2 + (2x + 2)2 = 6x + 6(2x + 2) - 13 x2 + 4x2 + 8x + 4 = 6x + 12x + 12 - 13 5x2 - 10x + 5 = 0 x2 - 2x + 1 = 0 (x - 1)2 = 0 x = 1 y = 2 1 + 2 = 4 Het raakpunt is (1, 4) |
|||
b. | Dan
moet het middelpunt M even ver van S (en T) als van
O afliggen x = 0 geeft y = 2 0 + 2 = 2 dus T = (0, 2) y = 0 geeft 2x + 2 = 0 dus x = -1 dus S = (-1, 0) M = (-0.5, 1) MS = √(0,52 + 12) = √1,25 OM = √(0,52 + 12) = √1,25 Dat is inderdaad gelijk, dus O ligt op de cirkel. OF OTS is een rechthoekige driehoek, en dat is de helft van een rechthoek M is het midden van de cirkel en van de rechthoek. De diagonalen van een rechthoek delen elkaar doormidden dus OM = OT = OS Dus O ligt op de cirkel d. |
||||
8. | x
= 0 geeft y = √4 = 2 dus A = (0,
2) y = √(3x + 4) = (3x + 4)0,5 y ' = 0,5(3x + 4)-0,5 3 dus y '(0) = 0,5 4-0,5 3 = 0,75 k heeft helling 0,75 l heeft dus helling -4/3 l is de lijn y = -4/3x + 2 y = 0 geeft 4/3x = 2 dus x = 1,5 en M = (1.5, 0) MA = √(1,52 + 22) = 2,5 Dus ook MP = 2,5 en MQ = 2,5 Dat geeft xP = -1 en xQ = 4 |
||||
9. | MA
= MB = 3 dus de straal van de cirkel is 3. MA en MB staan loodrecht op de y-as (want het is een halve cirkel) dus M = (0, 3) De cirkel heeft dan als vergelijking x2 + (y - 3)2 = 9 MK is evenwijdig aan OP dus heeft helling 1 MK is de lijn y = x + 3 Snijden met de cirkel: x2 + (x + 3 - 3)2 = 9 2x2 = 9 x2 = 4,5 xK = √4,5 Dan is yK = 3 + √4,5 |
||||
10. | a. | f(x)
= -6 (2x - 3)-1 f '(x) = -6 -1 (2x - 3)-2 2 f ' (0) = -6 -1 (-3)-2 2 = 12/9 = 4/3 f '(3) = -6 -1 (3)-2 2 = 12/9 = 4/3 |
|||
b. | Maak
een vergelijking van de lijn door M en A Die heeft rc -3/4 (want loodrecht op l) Gaat door A: 0 = -3/4 3 + b geeft b = 9/4 Bereken het snijpunt van de lijn met lijn m: 4/3x + 4 = -3/4x + 9/4 25/12x = -7/4 x = -0,84 Dan is y = -3/4 -0,84 + 9/4 = 2,88 S = (0.84, 2.88) Het midden van AS is (1.08, 1.44) Dat is inderdaad punt M1 |
||||
c. | x2
+ y2 - 3x - 4y = 0 x2 - 3x + 2,25 - 2,25 - 4y + 4 - 4 = 0 (x - 1,5)2 - 2,25 + (y - 2)2 - 4 = 0 (x - 1,5)2 + (y - 2)2 = 6,25 M2 = (1.5, 2) 2 = 4/3 1,5 dus M2 ligt inderdaad op k |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |