|
|||||
1. | a - m, z b - y c - x , k d - geen e - v, q f - geen g - j |
|
|||
2. | ∠AME
= 180 - 9 - 99 = 72º Dan is ∠ABE de helft daarvan (omtrekshoek van koorde AE): 36º ∠BME = 108º (samen een rechte lijn met ∠AME) ∠MCD = 81º (samen een rechte lijn met ∠ACM) Dan is ∠BDA = 360 - 108 - 81 - 36 = 135º Dan is de vraagteken hoek 180 - 135 = 45º |
|
|||
3. | a | De middelpuntshoek is
1/5 • 360 = 72º Dan is de omtrekshoek 36º |
|||
b. | De middelpuntshoek is
dan 360/n De omtrekshoek is dan 180/n |
||||
4. | De omtrekshoek van
koorde AC is hoek B van de driehoek De omtrekshoek van koorde BA is hoek C van de driehoek. Samen zijn die de omtrekshoek van koorde BC De middelpuntshoek daarvan is ∠BMC Die is dus dubbel zo groot als de hoeken B en C van de driehoek |
|
|||
5. | ∠CDB
is constant want is gelijk aan ∠ADB en dat is
de omtrekshoek van koorde AB ∠ACB is constant want is de omtrekshoek van koorde AB. Dus is ∠BCD ook constant (180º - ∠ACB) Van driehoek BCD liggen twee hoeken vast, dus de derde ook, dus is ∠CBD constant. |
|
|||
6. | trek lijn BM door
totdat hij de cirkel snijdt in Q. De omtrekshoek van PQ is dan 35º De middelpuntshoek van PQ is dan 70º Dat is hoek PMQ dus die is 70º Dan is hoek APC 20º (vanwege de rechte hoek tussen PC en BQ) Dan is hoek AMC 40º (het is de middelpuntshoek van AC) AC is dus 1/9 deel van de cirkel. De hele omtrek is 2 • π • 8, dus AC heeft lengte 16/9π |
|
|||
7. | ∠QMP
= ∠QPM (basishoeken gelijkbenige
driehoek) ∠QMP is ook de middelpuntshoek van PR. ∠QSR is de omtrekshoek van PR, dus 2 • ∠QSR = ∠QMP ∠MQP = 180º - 2 • ∠QMP ∠MQP = ∠SQR (overstaande hoeken) Dus ∠SQR = 180 - 2 • ∠QMP Met het rode resultaat hierboven geeft dat ∠SQR = 180 - 4 • ∠QSR ∠QRS = 180 - ∠SQR - ∠QSR (driehoek QRS) = 180 - (180 - 4 • ∠QSR) - ∠QSR = 3 • ∠QSR |
|
|||
8. | ∠CPQ = ∠CBQ (constante hoek) dus
∠CPQ is ook een "kruisje" ∠QPS = ∠QBA (constante hoek) dus ∠QPS is ook een "kruisje" ∠CQP = ∠CAP (constante hoek) dus ∠CQP is ook een "rondje" ∠PQB = ∠PAB (constante hoek) dus ∠PQB is ook een "rondje" De driehoeken CQP en SQP hebben beiden een hoek met een "kruisje" en eentje met een "rondje" Verder hebben ze zijde QP gemeenschappelijk Dus zijn de driehoeken congruent (HZH) |
|
|||
9. | a. |
∠APC is constant (omtrekshoek van AC) Dus is ∠QRP constant (hoekensom driehoek QRP) Dus is ∠CRB constant (overstaande hoeken) |
|||
b. | Omdat
∠BRC constant is liggen B, C en alle punten R
op één cirkel. Teken de middelloodlijn van RC en die van BR. Waar deze twee middelloodlijnen elkaar snijden ligt het middelpunt van de gezochte cirkel. Die cirkel kun je dan tekenen (rode cirkel hiernaast) ABP mag geen stompe hoek hebben. Teken de grensgevallen AP en BP waarbij de driehoek ABP rechthoekig is (blauw hiernaast). Verbind C met beide punten P, en je snijdt een stuk van de rode cirkel af waar R op moet liggen. (het groene deel hiernaast) |
||||
10. | ∠ADB
is de omtrekshoek van boog AB ∠DAC is de
omtrekshoek van boog CD |
|
|||
11. | ∠PSB
is groen plus blauw (buitenhoek driehoek CSB) ∠PBA = ∠ACP (omtrekshoek AP) Dus ∠PBS = groen plus blauw ∠PBS = ∠BSP dus driehoek BSP is gelijkbenig. |
|
|||
12. | ∠PDB = ∠PAB (omtrekshoek PB) ∠PAB = ∠ACD (Z-hoeken) ∠DAC = ∠DBP (omtrekshoek DP) Dus de driehoeken ACD en BDP zijn gelijkvormig (HH) Dan is AD/AC = BP/BD Daaruit volgt AD • BD = AC • BP |
|
|||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |