|
|||||
1. | Bij de rode hoek hoort de rode
koorde (BD) Bij de blauwe hoek C hoort de blauwe koorde (DA). Die koorden zijn samen de hele cirkel, dus hebben samen middelpuntshoeken van 360º Dan zijn de omtrekshoeken de helft daarvan: 180º Dus ∠A + ∠C = 180º |
|
|||
2. | Omdat de hoeken ADB en AEB 90º
zijn, is AB de middellijn van een cirkel waar D en E ook op liggen
(stelling van Thales) Dus liggen A, B, D en E op één cirkel en is ABDE een koordenvierhoek. Dan ∠BAD + ∠BED = 180º Maar ook is ∠BED + ∠CED = 180º (rechte lijn) Dus is ∠BAD = ∠BAC = ∠CED (beiden zijn 180º - ∠BED) |
|
|||
3. | a. | Teken een cirkel die door A, Q en
M gaat. Dan is de omtrekshoek van koorde QM gelijk aan 45º Maar hoek MDQ is óók 45º (diagonaal van het vierkant) Dus ligt D ook op deze cirkel (alle punten van de cirkel hebben omtrekshoek 45º met koorde MQ). Dus is 't een koordenvierhoek. |
|
||
b. | Als AMQD
een koordenvierhoek is, dan is hoek AMQ 90º (want samen met hoek QDA
180º) Maar dan is QM de hoogtelijn in driehoek APQ. Volgens dezelfde redenering is PQAB ook een koordenvierhoek, en is PN ook een hoogtelijn van driehoek APQ. De derde hoogtelijn van deze driehoek gaat door het snijpunt van de andere twee. |
|
|||
4. | ∠ABC = 100º ∠APC = 80º want APCB is een koordenvierhoek ∠AQC = 80º want AQCB is een koordenvierhoek Dus zijn de hoeken CPD
en AQD gelijk aan 100º (rechte lijn) |
|
|||
5. | a. | Omdat M het midden van AB is, is
AM = BM Verder is AO = OB (straal van de cirkel) Dan zijn de driehoeken AOM en BOM gelijkvormig (drie gelijke zijden) Dus hebben ze gelijke hoeken en is ∠AMO = ∠BMO Omdat die hoeken samen 180º zijn, moet elke dus wel 90º zijn Dus staat MO loodrecht op AB. |
|
||
b. | Bij spiegelen in lijn MO komt punt F terecht op F'.
Dus staat FF' loodrecht op MO. FM = F'M dus driehoek FMF"is gelijkbenig en de basishoeken MFF' en MF'F zijn gelijk. Maar omdat zowel FF' als AB loodrecht op MO staan zijn zij evenwijdig. Dan is ∠ XMF gelijk aan ∠MFF' (Z-hoeken) en evenzo is ∠YMF' gelijk aan ∠FF'M. Daarom moeten de hoeken XMF en F'MY ook welk gelijk zijn |
|
|||
c. | FF'DE is een
koordenvierhoek (de punten liggen immers op een cirkel) Dus ∠F'DE + ∠F'FM = 180º Dan is ook ∠F'MY + ∠F'DE = 180º (immers ∠FF'M = ∠F'MY) Maar dan is ook vierhoek MF'DY een koordenvierhoek: overstaande hoeken zijn samen 180º. |
||||
d. | MY is een koorde van
de koordenvierhoek MF'DY dus de omtrekshoeken daarvan zijn gelijk. Dat betekent dat ∠MF'Y = ∠MDY Maar ook is ∠MDY = ∠CDE = ∠CFE (omtrekshoeken van koorde CE op de grote cirkel) Daaruit volgt ∠MF'Y = ∠MFC |
||||
e. | De driehoeken FXM en F'YM zijn congruent (zijde-hoek-hoek). Dus is XM = MY | ||||
6. | ab. | ∠BPD
is de omtrekshoek van koorde AB. ∠BCA is ook de omtrekshoek van koorde AB, en die is 60º (gelijkzijdige driehoek) Dus is ∠BPA ook 60º ∠CPA is de omtrekshoek van koorde AC ∠CBA is ook de omtrekshoek van koorde AC en die is 60º Dus is ∠CPA ook 60º Dus is ∠BPD ook 60º (rechte lijn CPD) |
|
||
c. | Omdat ∠BPD
60º is, en BP = DP, is driehoek BPD gelijkzijdig, dus is ook zijde BD =
BP ∠PCB = ∠PAB want beiden zijn de omtrekshoek van koorde PB Dan is DAPB ≅ DCDB (ZHH) Dan is AP = CD |
|
|||
d. | AP = CD (vraag c) = CP + PD = CP + BP | ||||
7. | ∠ARS
+ ∠APS = 180º (koordenvierhoek ARSP ∠ARS + ∠CRS = 180º (rechte lijn) dus ∠APS = ∠CRS ∠BQS + ∠BPS = 180º (koordenvierhoek PSQB ∠BQS + ∠SQC = 180º (rechte lijn) dus ∠BPS = ∠SQC Omdat ∠APS + ∠BPS = 180º (rechte lijn) geldt ook dat ∠CRS + ∠SQC = 180º . Dus is CRSQ een koordenvierhoek. |
|
|||
8. |
|
||||
8. | ∠CSD
= 90º dus S ligt op een cirkel met middellijn CD (Thales) ∠CPD = 90º dus D ligt ook op die cirkel. Conclusie: CDPS is een koordenvierhoek ∠SPD
+ ∠DCS
= 180º Uit de laatste 2 regels volgt dat ∠SDC = ∠SPC Op dezelfde manier zijn ook CRSE en QPBC en
ARQC koordenvierhoeken. ∠SPB
+ ∠QPB
+ ∠SRA
+ ∠QRA
= |
||||
9. | a. | ∠DBC = ∠DAC (omtrekshoek van DC) Dus zijn de driehoeken AED en BCD gelijkvormig AE/AD = BC/BD dus AE • BD = BC • AD |
|
||
b. | ∠ADB = ∠EDC (beiden ∠EDB
plus de rode hoek ∠ABD = ∠ACD (omtrekshoek van AD) Dus zijn de driehoeken ABD en ECD gelijkvormig AB/BD = EC/CD dus AB • CD = EC • BD |
||||
c. | Gebruik de resultaten
van a. en b.: AC • BD = (AE + EC) • BD = AE • BD + EC • BD = BC • AD + AB • CD links staat het product van de diagonalen, rechts staat de som van de producten van de overstaande zijden. |
||||
10. | Omdat de hoeken APM
en ARM beiden 90º zijn is MRAP een koordenvierhoek. Dan zijn de hoeken PAM en MRQ gelijk (omtrekshoek van PM) Omdat de hoeken BRM en BQM beiden 90º zijn is MQRB een koordenvierhoek. Dan zijn de hoeken MRQ en MBQ gelijk (omtrekshoek van QM) Dus geldt ∠MBQ = ∠MAP Verder is MP = MQ (straal cirkel) en ∠MPA = ∠MQB (beiden 90º) Dus de driehoeken MPA en MQB zijn congruent (HHZ) Dus is PA = QB |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |