|
|||||
1. | a. | AG = AG GR = GQ (straal cirkel) ∠AQG = ∠ARG (rechte hoek cirkel-raaklijn) Dus de driehoeken AQG en ARG zijn congruent (ZZR) Dus is AQ = AR Op precies dezelfde manier zijn de driehoeken BRG en BPG congruent Op precies dezelfde manier zijn de driehoeken CQG en CPG congruent. |
|
||
b. | AR/RB •
BP/PC • CQ/QA = AQ/RB • RB/PC • PC/QA (gebruik het resultaat van vraag a)) = (AQ • RB • PC)/(RB • PC • AQ) = 1 Dus gaan de drie lijnen door één punt. |
||||
2. | a. | O = 0,5 • BC • hA
sinC = hA/AC dus hA = AC • sinC Dus O = 0,5 • BC • AC • sinC |
|
||
b. | ∠ACD = ∠BCM (b is bissectrice) ∠ScCD = ∠MCD(s is gespiegelde van z) ∠ACD - ∠ScCD = ∠BCM - ∠MCD ∠ACSc = ∠BCM |
||||
c. | Oppervlakte ACS is
0,5 • AS • hC Oppervlakte BMC is 0,5 • BM • hC De verhouding is dan AS/BM Oppervlakte ACSc is 0,5 • AC • hS = 0,5 • AC • CSc • sin∠ACSc Oppervlakte BMC is 0,5 • BC • hM = 0,5 • BC • CM • sin∠BCM Maar omdat die hoeken gelijk zijn, zijn de sinussen ook gelijk Dus de verhouding is (AC • CSc)/(BC • CM) Die verhoudingen zijn gelijk, dus ASc/BM = (AC • CSc)/(BC • CM) |
||||
d. | Oppervlakte ACM is
0,5 • AM • hC Oppervlakte BCS is 0,5 • BSc • hC De verhouding is dan AM/BSc Oppervlakte ACM is 0,5 • AC • hM = 0,5 • AC • CM • sin∠MCA Oppervlakte BCSc is 0,5 • BC • hM = 0,5 • BC • CSc • sin∠ScCB Maar omdat die hoeken gelijk zijn, zijn de sinussen ook gelijk Dus de verhouding is (AC • CM)/(BC • CSc) Die verhoudingen zijn gelijk, dus AM/BS = (AC • CM)/(BC • CSc) |
||||
e. | De resultaten van
c en d: AS/BM = (AC • CSc)/(BC • CM) ...(1) AM/BS = (AC • CM)/(BC • CSc) ...(2) uit (1) volgt: CM/CSc = (AM • BC)/(BSc • AC) uit (2) volgt: CM/CSc = (BM • AC)/(BC • ASc) Die moeten dus gelijk aan elkaar zijn; (AM • BC)/(BSc • AC) = (BM • AC)/(BC • ASc) Herrangschikken: (AM • ASc)/(BSc • BM) = AC²/BC² Maar AM = BM want M was het zwaartepunt; dus ASc/BSc = AC²/BC² |
||||
f. | Op precies dezelfde
manier geldt met de andere zwaartelijnen: vanuit A: CSa/BSa = CA²/BA² vanuit B: ASb/CSb = AB²/CB² Dan geldt: ASc/BSc • BSa/CSa • CSb/ASb = AC²/BC² • BA²/CA² • CB²/AB² = 1 De drie lijnen zijn dus Cevianen, dus gaan ze door één punt. |
||||
3. | Spiegel punt S in M;
dat geeft S' Uit de symmetrie volgt AS = S'B en BS = AS' Dus AS'/S'B = BS/AS = (AS/BS)-1 Alle drie de verhoudingen (in de stelling van Ceva) worden het omgekeerde, dus met elkaar vermenigvuldigd ook, maar dan blijft er 1 uitkomen. Dus zijn de nieuwe lijnen weer Cevianen. |
|
|||
4. | a. | KM = KM MR = MS (straal cirkel) ∠MRK = ∠MSK = 90º Dus de driehoeken MRK en MSK zijn congruent Dus is KR = KS |
|
||
b. | De regel uit de vorige vraag
betekent dat de rode lijnstukken hiernaast gelijk zijn, en ook de blauwe
en ook de groene. Rood = AB + blauw = AB + BP aan de onderkant Rood = AC + groen = AC + CP aan de bovenkant Dus AB + BP = AC + CP dus P ligt vanaf A halverwege de omtrek van de driehoek ABC. |
||||
c. | AB + BP = 0,5O dus
BP = 0,5O - AB AC + CP = 0,5O dus CP = 0,5O - AC Dan is BP/CP = (0,5O - AB)/(0,5O - AC) |
||||
d. | AQ/CQ
= (0,5O - AB)/(0,5O - BC) AR/BR = (0,5O - AC)/(0,5O - BC) AR/RB • BP/PC • CQ/QA = (0,5O - AC)/(0,5O - BC) • (0,5O - AB)/(0,5O - AC)• (0,5O - BC)/(0,5O - AB) = 1 Kortom: het zijn Cevianen; dus gaan ze door één punt. |
||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |