|
|||||
1. | a en d
zijn goed: als je daar van x naar y draait gaat de
kurkentrekker in de richting van z Bij b en c is dat niet zo, daar gaat hij precies de andere kant op. |
||||
2. | a. | Van B naar C moet je
4 opzij, dus C = (2, 4, 0) Van C naar D moet je 4 naar achteren, dus D = (-2, 4, 0) Het midden van het grondvlak is dan M = (0, 2, 0) Daar recht boven ligt de top, dus T = (0, 2, 6) |
|||
b. | TD is verplaatsing
van (0, 2, 6) naar (-2, 4, 0) en dat is; x-richting: -2 y-richting: +2 z-richting: -6 TP is daar 3/8 deel van , dus in de x- y- z-richting achtereenvolgens: -3/4, +3/4, 9/4 Dat geeft vanaf T(0, 2, 6) het punt P(-3/4, 23/4, 33/4) |
||||
3. | Neem bijvoorbeeld A = (2, 4, 0) en B = (8, 2, 10) en C = (-1, 3, 2) | ||||
a. | xZ = (2 +
8 + -1)/3 = 3 en yZ
= (4 + 2 + 3)/3 = 3 en zZ
= (0 + 10 + 2)/3 = 4 Z = (3, 3, 4) |
||||
b. | A = (2, 4, 0) M is het midden van BC: (31/2, 21/2, 6) AM is de verplaatsing (11/2, -11/2, 6) AZ is de verplaatsing (1, -1, -4) en dat is inderdaad 2/3 deel van de verplaatsing AM. |
||||
c. | A = (xA,
yA, zA) en B = (xB,
yB, zB) en C = (xC,
yC, zC) Dan is Z = (1/3(xA + xB + xC), 1/3(yA + yB + yC), 1/3(zA + zB + zC)) verder is het midden van BC het punt M = (1/2(xB + xC), 1/2(yB + yC), 1/2(zB + zC)) De verplaatsing van A naar M is (-xA + 1/2xB + 1/2xC, -yA + 1/2yB + 1/2yC, -zA + 1/2zB + 1/2zC) De verplaatsing van A naar Z is (1/3(xA + xB + xC) - xA, 1/3(yA + yB + yC) - yA, 1/3(zA + zB + zC) - zA) Dat is (-2/3xA + 1/3xB + 1/3xC, -2/3yA + 1/3yB + 1/3yC, -2/3zA + 1/3zB + 1/3zC) En dat is inderdaad precies 2/3 deel van de verplaatsing van A naar M |
||||
4. | a. | Een verticaal vlak evenwijdig aan
de y-as en aan de z-as door het punt (4, 0, 0) Zie hiernaast. Het vlak is uiteraard oneindig groot. |
|||
b. | een plat vlak dat een hoek van
45º met het grondvlak (Oxy) maat en evenwijdig is aan de x-as. Het is hiernaast getekend (inclusief een paar hulplijntjes) Het vlak is uiteraard oneindig groot. |
||||
5. | a. | Zie hiernaast. BP ligt in vlak ABC. AQ is de snijlijn van ABC met AOB Het gezochte snijpunt S is het snijpunt van AQ met BP. |
|||
b. | S is het zwaartepunt van driehoek
ABC, want Q is het midden van BC en P is het midden van AC. A(5, 0, 0) en B(0, 4, 0) en C(0, 0, 6) Dus S = (5/3, 4/3, 2) |
||||
6. | a. | De basis is 34 en ge
hoogte 24, dus de oppervlakte van de oorspronkelijke driehoek is
1/2 •
24 • 34 = 408. Het grondvlak is daar 1/4 deel van, dus heeft oppervlakte 102. |
|||
b. | De hoekpunten P, Q, R worden in
een ruimtelijke figuur (met PQR in het grondvlak en (0,0) in de
oorsprong) gelijk aan: P(17, 0, 0) en Q(25, 12, 0) en R(8, 12, 0) Als T = (x, y, z) dan geldt: TP2 = (x - 17)2 + y2 + z2 TQ2 = (x - 25)2 + (y - 12)2 + z2 TR2 = (x - 8)2 + (y - 12)2 + z2 Maar aan de figuur hiernaast zie je dat: TP2 = 172 = 289 TQ2 = 92 + 122 = 225 TR2 = 82 + 122 = 208 |
||||
(x - 17)2
+ y2 + z2 = 289 (x - 25)2 + (y - 12)2 + z2 = 225 (x - 8)2 + (y - 12)2 + z2 = 208 Haakjes wegwerken: x2 - 34x + y2 + z2 = 0 .....(1) x2 - 50x + y2 - 24y + z2 = -544 ......(2) x2 - 16x + y2 - 24y + z2 = 0 .....(3) |
|||||
(1) - (2) geeft
16x + 24y = 544 (1) - (3) geeft -18x + 24y = 0 Trek dezen van elkaar af: 34x = 544 dus x = 16 invullen in de tweede: -18 • 16 + 24y = 0 geeft y = 12 invullen in bijv. (1) geeft: 162 - 34 • 16 + 122 + z2 = 0 en dat geeft z = 12 De inhoud van de piramide is dan 1/3 • G • h = 1/3 • 102 • 12 = 408 |
|||||
7. | a. | Kies als oorsprong
punt D) B = (6, 12, 0) en G = (0, 12, 8) BG is de verplaatsing (-6, 0, 8) BP is daar 3/5 deel van dus de verplaatsing (-1.2, 0, 4.8) Vanaf B geeft dat P = (4.8, 12, 4.8) |
|||
b. | Zie vlak ABGH hiernaast. AH2 = 62 + 82 = 100 dus H = 10 Dan is GP = 4 en BP = 6 De driehoeken ASH en PSB zijn gelijkvormig (zandloperfiguur) Dat betekent dat AS/SP = 10/6 Dus is AS 10/16 = 5/8 deel van AP A = (6, 0, 0) en P = (4.8, 12, 4.8) De verplaatsing AP is dan (-1.2, 12, 4.8) AS is daar 5/8 deel van: AS is de verplaatsing (-3/4, 71/2, 3) Vanaf A geeft dat P = (51/4, 71/2, 3) De hoogte van S boven het grondvlak is de z-coördinaat en is dus 3. |
||||
8. | a. | Omdat M en N de middens van TC en TA zijn,
zijn AM en CN de zwaartelijnen van driehoek TAC S is dus het zwaartepunt van TAC. TP is de derde zwaartelijn, en het zwaartepunt van een driehoek verdeelt die in twee stukken met verhoudingen 2 : 1. Dus is TS : SP = 2 : 1, dus is SP = 1/3TP |
|
||
b. | Kies D als oorsprong, dan is T = (4, 4, h) en C = (0, 8, 0) M is het midden van TC, dus (2, 6, 1/2h) A = (8, 0, 0) AM2 = 62 + 62 + (1/2h)2 = 192 (1/2h)2 = 289 1/2h = 17 h = 34 |
||||
9. | A(4, 0, 0), B(0, 4, 0), C(0, -4, 0) en D(0, 0, 8). M = (2, 0, 4) en N = (0, 2, 4) Stel P = (0, 0, z) |
|
|||
controle dat dan ook
PN2 = 8: met (0, 0, 6) PN2 = 02 + 22 + 22 = 8 met (0, 0, 2): PN2 = 02 + 22 + (-2)2 = 8 Maar dat wist je eigenlijk ook al wel uit de symmetrie van de figuur (de z-as ligt in het middelloodvlak van MN) |
|||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |