|
|||||
1. | a. | De snijlijn van beide vlakken is
EG. In het rode vlak is de meest voor de hand liggende lijn loodrecht op EG de lijn DM. Daarom nemen we in het blauwe vlak de lijn MN Het gaat om de hoek DMN. DN2 = 22 + 22 = 8 dus DN = √8 MN = 4 tanDMN = DN/MN = √8/4 = 0,7071 ∠DMN = 35,3˚ |
|
||
b. |
|
||||
De snijlijn van beide vlakken is
PQ. In het rode vlak zou ik AM kiezen loodrecht op PQ. Daarom ook in het blauwe vlak een lijn door M loodrecht op PQ. Dat is GD. Het gaat om de hoek tussen AM en GD. GD2 = 42 + 42 = 32 dus GD = 4√2 QPD is gelijkvormig met CHD met factor 3/4 dus is MD = 3/4 ND = 3/4· 2√2 = 3/2√2 Dan is tanAMD = 4/1,5√2 = 1,8856 ∠AMD = 62,1˚ |
|||||
c. | De snijlijn van beide vlakken is CS, dus ik
zou in het blauwe vlak lijn AH daar loodrecht op kiezen. Dan moet er in het rode vlak een lijn door S loodrecht op CS getekend worden. Dat is SP (rechts) Het gaat om de hoek tussen AH en SP, dus ÐHSP Maar wacht eens even....... AH staat loodrecht op vlak EDCF (want loodrecht op ED en op DC) Maar dan staat AH loodrecht op ELKE lijn uit EDCF dus ook op SP. De hoek is dus 90˚ |
|
|||
2. | a. | De snijlijn is de groene lijn
hiernaast. AT staat daar in het blauwe vlak loodrecht op, en DT in het rode vlak. Het gaat om de hoek tussen AT en DT Die is 45˚ (driehoek ADT is rechthoekig gelijkbenig) |
|||
b. | De snijlijn van beide vlakken is
TC In het blauwe vlak staat AM daar loodrecht op (ACT is immers gelijkbenig), en in het rode vlak staat DM daar loodrecht op. Het gaat om de hoek tussen AM en DM DM2 = 32 + 32 = 18 dus DM = √18 ∠ADM is 90˚ tan(AMD) = AD/DM = 6/√18 = 1,4142 ∠AMD = 54,7˚ |
|
|||
c. | De snijlijn is TM. In het groene vlak staat AC daar loodrecht op Teken een lijn MP in het blauwe vlak, loodrecht op TM. Het gaat om de hoek tussen MP en AC. Maar AC staat loodrecht op het hele vlak TDB (want loodrecht op DB en op TD) Dus ook loodrecht op MP De hoek is daarom 90˚ |
||||
3. | a. | BTD is dezelfde driehoek als BAD
(zijden 8-8-BD) dus is ∠BTD = 90˚
net als ∠BAD. De snijlijn van de vlakken is TD. In het groene vlak staat AM daar loodrecht op (ATD is gelijkzijdig). Teken daarom in het blauwe vlak een lijn door M loodrecht op TD. Dat is een lijn evenwijdig aan BT, dus dat is MN. Het gaat om de hoek tussen AM en MN MN = 1/2BT = 4 AN2 = 42 + 42 = 32 dus AN = √32 |
|
||
∠ANM
is een rechte hoek want driehoek AMC is gelijkbenig. tanAMN = AN/MN = √32/4 = 1,4142 Dus ∠AMN = 54,7˚ |
|||||
b. | De snijlijn is TA. In het blauwe vlak staat BM daar loodrecht op en in het groene vlak DM (beiden zijn hoogtelijn van een gelijkzijdige driehoek) Het gaat om de hoek tussen DM en BM BM2 = TB2 - MT2 = 82 - 42 = 48 Dus BM = DM = √48 MN = 1/2TC = 4 cosDMN = MN/DM = 4/√48 = 0,5774 ∠DMN = 54,7˚ Dan is ∠DMB = 2 · 54,7˚ = 109,5˚ De hoek tussen de vlakken is dan 180˚ - 109,5˚ = 70,5˚ |
|
|||
c. | De snijlijn is SM. In het blauwe vlak staat DB daar loodrecht op. In het groene vlak staat TC daar loodrecht op (want die staat loodrecht op AT en AT is evenwijdig aan SM) Het gaat om de hoek tussen TC en DB. Maar DB staat loodrecht op het hele groene vlak (want loodrecht op AC en op TS) Dus ook loodrecht op TC Dus de hoek is 90˚ |
|
|||
4. | a. | De snijlijn is AC. In het groene vlak staat BM daar loodrecht op In het blauwe vlak staat EM daar loodrecht op (AEC is gelijkbenig) Het gaat om de hoek tussen BM en EM. BM2 =AB2
- AM2 = 62 - 32 = 27 dus BM
= √27 |
|
||
b. |
|
||||
De snijlijn is FB. In vlak AFB (blauw) tekenen we AP loodrecht op BF. Zie de middelste figuur. De driehoeken MFB en PAB zijn gelijkvormig. MB/BF = PB/BA dus 3/6√2 = PB/6 en dat geeft PB = 18/6√2 = 3/√2 FM2 = FB2 - MB2 = (6√2)2 - 9 = 72 - 9 = 63 dus FM = √63 FM/FB = AP/AB dus √63/6√2 = AP/6 en dat geeft AP = 6√63/6√2 = √63/√2 In vlak BEFC tekenen we vervolgens PQ loodrecht op FB. Zie de rechterfiguur Omdat ÐQBP = 45º (BEFC is een vierkant), is PQ = PB = 3/√2 BQ2 = (3/√2)2 + (3/√2)2 = 9 dus BQ = 3 Het gaat nu om de hoek tussen AP en PQ. AQ2 = 62 + 32 = 45 dus AQ = √45 PQ = 3/√2, en AP = √63/√2 cosinusregel: 45 = 4,5 + 31,5 - 2 • √63/√2 • 3/√2 • cosAPQ cosAPQ = -0,3780 ∠APQ = 112,2º dus de hoek tussen de vlakken is 180º - 112,2º = 67,8º |
|||||
c. | Loodrecht op het groene vlak
staat DN (want loodrecht op FE en op BE) Loodrecht op het blauwe vlak staat DB (want loodrecht op AE en op de lijn van M naar het midden van AE) Het gaat om de hoek tussen DN en DB. DN2 = 62 - 32 = 27 dus DN = √27 BN2 = 62 + 32 = 45 dus BN = √45 DB2 = 62 + 62 = 72 dus DB = √72 Cosinusregel: 45 = 27 + 72 - 2√27√72cosNDB cosNDB = 0,6124 ∠NDB = 52,2º |
|
|||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |