|
|||||||||
1. | a. | 1886,1 van de 15567,1 Dat is 1886,1/15567,1 • 100% = 12,1% |
|||||||
b. | totaal 460800 in
Drenthe 1007 vrouwen per 1000 mannen betekent 1000 mannen per 2007 inwoners |
||||||||
|
|||||||||
?? = 1000 • 460800/2007 = 229596 mannen | |||||||||
c. | 368400 mensen
betekende 206 inwoners per km2. Dat zijn dan 368400/206 = 1788 km2 |
||||||||
d. | De verhoudingen zijn
1023/2023, 1014/2014,
1007/2007 enz. De grootste is 1055/2055 • 100% = 51,3% vrouwen in Utrecht. |
||||||||
2. | a. | een toename van 27595
naar 34377 is 6782 toename en dat is 6782/27595
• 100% = 24,6% een afname van 7,3 naar 6,3 is 1,0/7,3 • 100% = 13,7% afname |
|||||||
b. | 31065 miljoen
betekende 2078 per hoofd van de bevolking De bevolking is dan 31065 • 1000000/2078 = 14949470 (ongeveer 14,9 miljoen) |
||||||||
c. | 6,8% van het inkomen is 33686 miljoen. | ||||||||
|
|||||||||
?? = 100 • 33686/6,8 = 495382 miljoen. | |||||||||
3. | a. |
|
|||||||
b. | Als het totale aantal van de hele markt relatief sneller daalt dan het aantal van een bepaald merk, dan zal het indexcijfer van dat merk stijgen. | ||||||||
c. | 15,3% van de markt in
1985 (X) is het dubbele van 14,0 procent van de markt in
1981 (Y) 0,153X = 2 • 0,14Y 0,153X = 0,28Y X = 0,28/0,153 • Y = 1,83Y De markt is dus met 83% gestegen. |
||||||||
4. | a. | de toename is 1,16
naar 1,28 miljard, en dat is 0,12 miljard dat was in 9 • 365 = 3285 dagen per dag is de toename 0,12 miljard/3285 = 0,0000365 miljard en dat is ongeveer 37 duizend per dag |
|||||||
b. | 1e kolom: 0,58 miljard is 14,9% | ||||||||
|
|||||||||
?? = 0,58 • 100/14,9 = 3,89 miljard mensen | |||||||||
2e kolom: 0,75 van de
4,68 is 0,75/4,68 • 100% = 16,0% 3e kolom: 16,8% van 5,32 miljard is 0,168 • 5,32 = 0,89 miljard. |
|||||||||
5. | a. | Ga schuin omlaag: 50-107 en dan 33-64 en dan 21-41 en dan 9-24 en dan 7-17 en dan 5-7 en dan 4-5 en dan 2-2 en dan 0-1 de laatste overlevende is dus een vrouw. |
|||||||
b. | de 100-plussers van 1978 zijn in
1982 dus 104-plussers. in 1978 zijn er 232 + 98 = 330 100-plussers in 1982 zijn er 5 + 13 + 3 + 9 + 1 + 3 + 0 + 2 + 1 + 1 = 38 104-plussers Dat is 38/330 • 100% = 11,5% |
||||||||
6. | Als de kosten maar
laag genoeg zijn vergeleken met de winst, dan kunnen ze relatief wel
sterker stijgen, maar absoluut hoeft dat niet. Als bijv. kosten 400 zijn en die stijgen 5% dan worden ze 420 Maar als tegelijk de omzet 800 is en die stijgt 3% dan wordt die 824 De winst neemt dan toch toe van 400 naar 404 |
||||||||
7. | a. | jongen +
meisje: 20,9% 2 jongens + 1 meisje: 7,3% 2 meisjes + 1 jongen: 6,3% 4 of meer gemengd: 8,0 - 0,5 - 0,5 = 7,0% Samen is dat 41,5% |
|||||||
b. | Van alle
vrouwen heeft 18,5% geen kinderen, dus 81,5% wel. Van deze 81,5% heeft 15,2% 1 kind. Hoeveel procent is 15,2 van 81,5? (15,2/81,5) • 100% = 18,65... = 18,7% |
||||||||
c. | eerste oplossing 1 jongen: 9,7% + 7,7% en dat geeft dus in 17,4% van de 5000 gezinnen 1 jongen is 870 jongens 2 jongens: 12,4% + 9,0% dat geeft in 21,4% van de 5000 gezinnen 2 jongens is 0,214 • 500 • 2 = 2140 jongens 3 jongens: 3,0% en dat is 0,03 • 5000 • 3 = 450 jongens In totaal dus 3460 jongens. Voor meisjes geeft een zelfde
berekening 450 + 1890 + 390 = 2730 meisjes |
||||||||
8. | a. | Het gaat er niet om
wat je ervan moet aftrekken, maar waar je mee moet vermenigvuldigen. Een indexcijfer is het resultaat van twee getallen die op elkaar gedeeld worden. |
|||||||
b. |
|
||||||||
c. |
|
||||||||
?? = 112,2 • 6,2/105,1 = 6,6 miljoen. | |||||||||
9. | a. | aflezen: in 1975: 91000 bedrijven en 23 dieren per bedrijf: Dat zijn 91000 • 23 = 2093000 dieren in 2003: 25000 bedrijven en 59 dieren per bedrijf: Dat zijn 25000 • 59 = 1475000 dieren. dus in 2003 was het totaal aantal dieren kleiner dan in 1975. |
|||||||
b. | In
2000: 51 dieren per bedrijf en in 2003: 59 dieren per bedrijf; een
toename van 8 dieren per bedrijf. Dat is per jaar 8/3 = 2,7 dieren per bedrijf. In 1985: 35 dieren per bedrijf en in 2000: 51 dieren per bedrijf; een toename van 16 dieren per bedrijf Dat is per jaar 16/15 = 1,1 dieren per bedrijf. Dat is niet in tegenspraak met de grafiek, omdat in de grafiek de schaal van de x-as op het eind anders is dan in het begin. Aan het eind is de x-as meer "uitgerekt" en lijkt de grafiek daardoor minder snel te stijgen. |
||||||||
10. | 1999-2000: 70631 vrouwen en 1991-1992: 75281
vrouwen. dat is een afname van 4650 vrouwen en dat is 4650/75281 • 100% = 6,18% dus conclusie 1 klopt.
1999-2000: 70631 vrouwen van de 70631 + 80113 =
150744 studenten is aandeel van 70631/150744 =
0,468 |
||||||||
11. | in 2001 waren er
0,333 • 16,0 = 5,328 miljoen rokers die elk 4526 sigaretten rookten. Dat zijn in totaal 24114,528 miljoen sigaretten in 2005 waren er 0,295 • 16,3 = 4,8085 miljoen rokers in Nederland die elk 4271 sigaretten rookten Dat zijn in totaal 20537,1035 miljoen sigaretten. de afname is 24114,528 - 20537,1035 = 3577,4245 miljoen sigaretten Dat is 3577,4245/24114,528 • 100% = 14,8% |
||||||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |