|
|||||||||||||||||||||||||||||||
1. | De getallen variëren
van 20 tot 249 maak bijvoorbeeld 10 klassen: |
||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
2. | a. | De stippen staan bij
0, 2, 4, 6, 8, .... Dat zijn de klassenmiddens. De klassen zijn dan [1, 3〉 en [3, 5〉 en [5, 7〉 en ... [11, 13〉 |
|||||||||||||||||||||||||||||
b. | tel alle klassen op. meisjes: 15 + 20 + 30 + 25 + 30 + 15 = 135 jongens: 5 + 15 + 20 + 20 + 35 +10 = 105 |
||||||||||||||||||||||||||||||
c. | Dat zijn de klassen [1, 3〉 en [3, 5〉 en dat zijn 5 + 15 = 20 jongens | ||||||||||||||||||||||||||||||
d. | De grafiek van de
jongens ligt vooral onder die van de meisjes omdat er minder jongens dan
meisjes zijn. Bovendien gaat het erom welke grafiek aan de rechterkant hoger ligt; daar zijn degenen met het meeste zakgeld. |
||||||||||||||||||||||||||||||
e. |
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
De jongens lijken aan de rechterkant hoger te zijn, dus zullen waarschijnlijk meer zakgeld krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3. | a. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||
b. | Elke meting duurde
een minuut en er waren 12 + 24 + 14 + 10 + 6 + 3 = 69 metingen Dat duurde dus 69 minuten. |
||||||||||||||||||||||||||||||
© h.hofstede (h.hofstede@hogeland.nl) |